Uitspraak
1.Procesverloop
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
21 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2024 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Iran National Iranian Oil Company (NIOC) tegen een beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag. NIOC had een verzoek tot wraking ingediend tegen de raadsheren van het hof, maar dit verzoek werd op 13 oktober 2023 afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat op grond van artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen de beslissing op een verzoek tot wraking geen voorziening openstaat, wat betekent dat NIOC niet ontvankelijk is in haar cassatieberoep. De Hoge Raad komt terug op eerdere rechtspraak waarin werd geoordeeld dat het rechtsmiddelenverbod kan worden doorbroken. De Hoge Raad stelt vast dat de mogelijkheid om de onpartijdigheid van de rechter aan de orde te stellen in een hoger beroep of cassatie voldoende is en dat een zelfstandig beroep tegen de beslissing op een verzoek tot wraking niet nodig is. De Hoge Raad verklaart NIOC niet-ontvankelijk in haar beroep, omdat zij geen doorbrekingsgrond aanvoert, maar enkel motiveringsklachten. De uitspraak benadrukt het belang van de voortgang van de procedure en bevestigt dat het rechtsmiddelenverbod geen rechten ontnemt aan de verzoeker tot wraking.