Uitspraak
zetelende te Almelo,
hierna: het Waterschap,
wonende te [woonplaats],
hierna: [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
25 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen het Waterschap Vechtstromen en [verweerder]. De zaak betreft een geschil over een erfdienstbaarheid die door het Waterschap c.s. werd gewijzigd, wat leidde tot een vordering van [verweerder] tot schadevergoeding. De Hoge Raad oordeelde dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond ten aanzien van de raadsheren die het tussenarrest van 7 juli 2020 hadden gewezen, omdat een van hen, mr. De Witte, als lid van de pachtkamer samen met de partijdeskundige van [verweerder] had geoordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat het tussenarrest van 7 juli 2020 niet in stand kon blijven. De Hoge Raad heeft de arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 juli 2020 en 24 november 2020 vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Tevens werd [verweerder] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.