In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking ingediend door de National Iranian Oil Company (NIOC) tegen de raadsheren mr. D.A. Schreuder, mr. C.A. Joustra en mr. H.M.H. Speyart van Woerden. Het wrakingsverzoek volgde op een mondelinge behandeling die op 1 september 2023 had plaatsgevonden in een hoofdprocedure tussen NIOC en Crescent Gas Corporation Ltd (CGC) en Company International Ltd (CPCIL). NIOC stelde dat de raadsheren vooringenomen waren en dat hun beslissingen tijdens de zitting de indruk wekten dat het hof al een beslissing had genomen over de ontvankelijkheid van de zaak, voordat NIOC haar standpunt had kunnen toelichten.
De wrakingsgronden werden door NIOC tijdens de zitting van 1 september 2023 gepresenteerd, waarbij zij onder andere aanvoerden dat het hof hen niet de gelegenheid had gegeven om te overleggen en dat de gang van zaken tijdens de zitting hen het gevoel gaf dat hun argumenten niet serieus werden genomen. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij niet in de wraking berusten en dat de beslissingen die zij hebben genomen tijdens de zitting enkel betrekking hadden op de procesvoering en niet op de inhoudelijke zaak.
De wrakingskamer heeft de argumenten van NIOC beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de raadsheren. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij benadrukte dat de regiebeslissingen van het hof niet als blijk van vooringenomenheid kunnen worden opgevat. De beslissing is genomen in het kader van de geldende rechtsregels en de procedurele gang van zaken.