ECLI:NL:HR:2009:BH3664

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03268
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot benoeming van bijzonder curator en vervangende toestemming voor erkenning van een kind

In deze zaak heeft de vader op 21 november 2006 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Rotterdam met het verzoek om een bijzonder curator te benoemen voor de minderjarige, in verband met de aanvraag voor vervangende toestemming voor de erkenning van het kind door de vader. De rechtbank heeft op 9 augustus 2007 de grootmoeder, die bezwaar maakte tegen het verzoek, niet-ontvankelijk verklaard en aan de vader vervangende toestemming verleend voor de erkenning van de minderjarige. De grootmoeder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 28 mei 2008 de beschikking van de rechtbank heeft vernietigd en de grootmoeder ontvankelijk heeft verklaard in haar hoger beroep. De zaak is aangehouden voor een nieuwe mondelinge behandeling.

Tegen de beschikking van het hof heeft de vader cassatie ingesteld. De grootmoeder heeft verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep. De Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vader in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft op 8 mei 2009 geoordeeld dat het hof een tussenbeschikking heeft gegeven en dat de vader in zijn cassatieberoep niet kan worden ontvangen, omdat volgens de artikelen 426 lid 4 en 401a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een cassatieberoep tegen een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking kan worden ingesteld. De Hoge Raad heeft de vader dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn cassatieberoep.

Uitspraak

8 mei 2009
Eerste Kamer
08/03268
EV/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. C.A. Lucardie,
t e g e n
[De grootmoeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de grootmoeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 21 november 2006 ter griffie van de rechtbank Rotterdam ingediend verzoekschrift heeft de vader zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, een bijzonder curator te benoemen over [de minderjarige] (hierna: de minderjarige) in verband met het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige en aan de vader vervangende toestemming te verlenen tot het erkennen van de minderjarige.
Nadat bij beschikking mr. A.P.T. Posthuma is benoemd tot bijzonder curator over de minderjarige heeft de grootmoeder tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen het verzoek tot vervangende toestemming. De rechtbank heeft bij beschikking van 9 augustus 2007 de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar en aan de vader vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige verleend.
Tegen de beschikking van 9 augustus 2007 heeft de grootmoeder hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 28 mei 2008 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd, de grootmoeder ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en de zaak voor het overige aangehouden voor een nieuwe mondelinge behandeling op een nader vast te stellen datum en tijdstip.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De grootmoeder heeft verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde cassatieberoep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker tot cassatie in zijn cassatieberoep.
3. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1 De bestreden beschikking van het hof is een tussenbeschikking. Het hof heeft immers niet reeds door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het verzochte (de vervangende toestemming tot erkenning van de betrokken minderjarige) een einde gemaakt.
3.2 Ingevolge art. 426 lid 4 Rv. in verbinding met art. 401a lid 2 Rv. kan beroep in cassatie van een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, nu het hof niet anders heeft bepaald. Daaraan kan niet afdoen dat de vader in cassatie een beroep heeft gedaan op schending van het beginsel van hoor en wederhoor door het hof.
3.3 De vader kan mitsdien in zijn cassatieberoep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 8 mei 2009.