Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de klachten
Bij het vaststellen van de onderhavige belastingaanslagen heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat deze vergoedingen op grond van artikel 3.16, lid 4, Wet IB 2001 niet voor aftrek in aanmerking komen.
Het Hof heeft dit betoog verworpen en geoordeeld dat de aftrekbeperking van artikel 3.16, lid 4, Wet IB 2001 betrekking heeft op vergoedingen van door de partner ten behoeve van de onderneming van de belastingplichtige verrichte werkzaamheden in het algemeen. In de tekst, het doel of de strekking van die bepaling is volgens het Hof geen steun te vinden voor de andersluidende opvatting van belanghebbende. Bij de toepassing van artikel 3.16, lid 4, Wet IB 2001 is naar het oordeel van het Hof dus niet van belang of de in die bepaling bedoelde vergoeding al dan niet kan worden aangemerkt als een vrijwilligersvergoeding als bedoeld in artikel 2, lid 6, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB 1964). Aangezien de aan de echtgenote betaalde vergoeding lager is dan € 5.000 per jaar, is deze op grond van artikel 3.16, lid 4, Wet IB 2001 van aftrek uitgesloten, aldus het Hof.