Zoals de leden van de fractie van het CDA constateren, was in de Wet inkomstenbelasting 2001 nog niet goed geregeld dat de door een inwoner van Nederland ontvangen uitkeringen ingevolge een pensioenregeling van een internationale organisatie, die op grond van de verdragen met deze internationale organisaties belast zijn in het land waar de pensioengenieter woont, in Nederland kunnen worden belast. Onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kon deze heffing wel worden gerealiseerd. De genoemde leden vragen hoe belastingplichtigen die bij een internationale organisatie hebben gewerkt en nu hier in Nederland uitkeringen ingevolge een pensioenregeling van deze internationale organisatie genieten, tussen 1 januari 2001 en nu in de heffing betrokken zijn geweest en of de overheid als gevolg van deze omissie inkomsten heeft gederfd. Verder vragen deze leden waarom deze omissie nu pas aan het licht komt.
In antwoord op de bovenstaande vragen wordt opgemerkt dat in de uitvoeringspraktijk ook na 1 januari 2001 is uitgegaan van het onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldende systeem, zodat er in zoverre nog geen sprake is van een derving van belastinginkomsten. Om te voorkomen dat een dergelijke derving in de toekomst alsnog ontstaat, dient de voorgestelde aanpassing van de wet wel met terugwerkende kracht plaats te vinden. Het feit dat de wettekst niet (meer) adequaat was, werd geconstateerd — de genoemde leden vragen daarnaar — bij het schrijven van het besluit inzake de overdracht van pensioenkapitaal naar internationale organisaties (besluit van 22 januari 2004, nr. CPP 2003/200M).
(…)
De genoemde leden vragen naar de relatie tussen enerzijds de door Nederland met internationale organisaties gesloten verdragen die volgens deze leden voorzien in woonstaatheffing over de van deze organisaties afkomstige pensioenuitkeringen en anderzijds het door Nederland anno 2004 gevoerde algemeen fiscaal verdragsbeleid inzake pensioenen dat volgens deze leden juist in het teken staat van bronstaatheffing.
De inkomstenbelastingaspecten van de beloningen voor functionarissen van internationale organisaties zijn in de regel neergelegd in het oprichtingverdrag van de betreffende organisatie. Voor de meeste organisaties, met uitzondering van de Europese Gemeenschappen en de Europese Centrale Bank, komt dit neer op - alleen - een vrijstelling van nationale belasting voor het door de functionarissen ontvangen salaris. Dit salaris is in plaats daarvan onderworpen aan een eigen interne heffing door de internationale organisatie. Bij deze internationale organisaties is, anders dan de leden kennelijk veronderstellen, noch in het oprichtingsverdrag noch in de door Nederland, als vestigingsplaats, met de organisatie gesloten zetelovereenkomst, iets geregeld over de belastingheffing over pensioenen. De belastingheffing over de door de organisatie uitbetaalde pensioenen wordt alsdan volledig beheerst door de nationale wetgeving van de betrokken landen en door de tussen die landen gesloten bilaterale belastingverdragen. Nu in de zetelovereenkomst niets over de heffing van pensioenen wordt geregeld, kan van een afwijkende benadering ten opzichte van de belastingverdragen uiteraard niet worden gesproken.
Overigens zij er voor de volledigheid op gewezen dat ook bij het huidige verdragsbeleid een woonstaatheffing over pensioenuitkeringen, niet zijnde overheidspensioenen, nog steeds uitgangspunt is. Alleen voor afkoopsommen en voor situaties waarin de woonstaat het heffingsrecht niet of onvoldoende effectueert, wordt een bronstaatheffing nagestreefd. De genoemde leden vragen tevens naar een toelichting op de met betrekking tot de beoogde aanpassing van de artikelen 1.7 en 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de memorie van toelichting gemaakte opmerking, dat deze aanpassing geen gevolgen heeft voor pensioenen van de Europese Gemeenschap en de Europese Centrale Bank. Deze leden vragen in het bijzonder of deze opmerking betekent dat de beoogde aanpassingen wel gevolgen zullen hebben voor pensioenen afkomstig van (bijvoorbeeld) de Verenigde Naties en of er nog een aantal andere met de Europese Gemeenschap of de Europese Centrale Bank vergelijkbare situaties zijn waarin de beoogde aanpassingen geen gevolgen hebben voor het uit te keren pensioen.
De voorgestelde aanpassing van de artikelen 1.7 en 3.82 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft inderdaad geen gevolgen voor pensioenen van de Europese Gemeenschap en van de Europese Centrale Bank. Deze pensioenen zijn namelijk onderworpen aan een interne belasting ten bate van de EG/ECB en zijn vrijgesteld van nationale belasting in de Lidstaten.
Voor zover ons bekend is, zijn er geen andere internationale organisaties waar dit eveneens voor geldt. Voor de uitkeringen ingevolge de pensioenregeling van die andere internationale organisaties hebben de aanpassingen derhalve wel gevolgen.”
(Kamerstukken II, 2004-2005, 29 678, nr. 6, p. 2-4 )