In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslagen in de overdrachtsbelasting opgelegd aan belanghebbende, een BV. De naheffingsaanslagen waren het gevolg van een juridische fusie en interne reorganisatie waarbij belanghebbende en een andere BV betrokken waren. De Inspecteur van de Belastingdienst had de naheffingsaanslagen opgelegd, omdat hij van mening was dat overdrachtsbelasting verschuldigd was. Belanghebbende stelde dat er een vrijstelling van toepassing was op basis van artikel 15, lid 1, aanhef en letter h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR) wegens interne reorganisatie. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat deze vrijstelling niet van toepassing was, omdat een natuurlijke persoon, die de aandelen in belanghebbende hield, geen deel uitmaakt van een concern. In hoger beroep werd de vraag aan de orde gesteld of een natuurlijke persoon deel kan uitmaken van een concern in de zin van de wet. Het Hof oordeelde dat de vrijstelling wegens interne reorganisatie niet van toepassing is, omdat de wetgever geen ruimte heeft gelaten voor natuurlijke personen om als deel van een concern te worden beschouwd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.