ECLI:NL:HR:2023:252

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
16 februari 2023
Zaaknummer
21/00170
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake belastingrente en berekeningstermijnen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2023 een herstelarrest gewezen ter verbetering van een eerder arrest van 18 november 2022, met nummer 21/00170. Het betreft een verzoek van de Staatssecretaris van Financiën om verbetering van het arrest, waarin de berekening van de belastingrente over een periode werd besproken. De Hoge Raad had eerder beslist dat aan de belanghebbende ten onrechte belastingrente in rekening was gebracht over een periode waarin de Belastingdienst al beschikte over het te betalen bedrag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de berekening van de belastingrente beperkt dient te worden tot een specifieke periode, en dat de belastingrente dient te worden verminderd tot een aangepast bedrag. De Staatssecretaris wees op een kennelijke vergissing in de berekening van de verschuldigde belastingrente, wat leidde tot een aanpassing van de laatste zinnen van de rechtsoverweging. De Hoge Raad heeft het dictum met betrekking tot de hoogte van de belastingrente aangepast en het arrest van 18 november 2022 verbeterd. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/00170
Datum17 februari 2023
HERSTELARREST
ter verbetering van het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2022, nr. 21/00170, ECLI:NL:HR:2022:1673, gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 2 december 2020, nr. BK-20/00347 [1] .

1.Overwegingen voor herstel

1.1
De Hoge Raad heeft in deze zaak op 18 november 2022 arrest gewezen.
Nadien heeft de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], verzocht om verbetering van het arrest.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld zich over dit verzoek uit te laten, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.2
In rechtsoverweging 3.5 van het arrest heeft de Hoge Raad het volgende beslist met betrekking tot de in rekening te brengen belastingrente:
“(…) Aan belanghebbende is over het op grond van de derde voorlopige aanslag te betalen bedrag van € 14.478 ten onrechte belastingrente in rekening gebracht over de periode van 1 juli 2017 tot 24 maart 2018, omdat de Belastingdienst in deze periode al beschikte over dit bedrag vanwege de door belanghebbende betaalde eerste voorlopige aanslag. De berekening van de belastingrente dient derhalve beperkt te worden tot de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018, zijnde 224 dagen in plaats van 491 dagen. De belastingrente dient daarom te worden verminderd tot 224/491 van € 1.553, derhalve tot € 708.”
1.3
De Staatssecretaris heeft in zijn verzoek terecht erop gewezen dat de Hoge Raad bij de berekening van de verschuldigde belastingrente is uitgegaan van het werkelijke aantal dagen in plaats van het aantal op de voet van artikel 31 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 in aanmerking te nemen dagen.
Herstel van deze kennelijke vergissing brengt mee dat de laatste twee zinnen van rechtsoverweging 3.5 van het arrest als volgt komen te luiden:
“De berekening van de belastingrente dient derhalve beperkt te worden tot de periode 25 maart 2018 tot en met 3 november 2018, zijnde 219 dagen in plaats van 483 dagen. De belastingrente dient daarom te worden verminderd tot 219/483 van € 1.553, derhalve tot € 704.”
Het dictum met betrekking tot de hoogte van de belastingrente wordt als volgt aangepast:
“- vermindert de belastingrente tot een bedrag van € 704,”.

2.Beslissing

De Hoge Raad verbetert het arrest van 18 november 2022, nr. 21/00170, op de hiervoor in onderdeel 1.3 vermelde wijze.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, E.F. Faase, P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.A.J. Lafleur, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.