Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.(Verdere) loop van het geding
- 2. Indien een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds niet aannemelijk maakt dat aan de in de Wet Vpb neergelegde criteria voor de zogenoemde aandeelhouderseis wordt voldaan, betekent dit dan zonder meer dat dat fonds niet objectief vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigde fbi?
- 3. Indien niet aan de uitdelingseis zou worden voldaan maar het heffingsregime van het land van vestiging van het beleggingsfonds inhoudt dat (een deel van) de winst van het beleggingsfonds bij de aandeelhouders wordt belast als ware die uitgekeerd, is dan voor de unierechtelijke vergelijkingstoets sprake van een situatie die gelijkgesteld kan worden aan die waarin wel aan de uitdelingseis is voldaan?
- 4a. Kan naar Nederlands recht slechts worden voldaan aan de uitdelingseis indien een beleggingsfonds (wettelijk of statutair) verplicht is zijn winsten door uit te delen?
- 4b. Indien een in het buitenland gevestigd beleggingsfonds wel feitelijk aan de uitdelingseis voldoet (zonder dat er een wettelijk of statutaire verplichting tot dooruitdeling was), is dat dan voor de unierechtelijke vergelijkingstoets voldoende om vergelijkbaar te zijn met een Nederlandse fbi op het punt van de uitdelingseis?
- 5. Dient de beoordeling of – in kwantitatieve zin – aan de uitdelingseis wordt voldaan in het kader van de vergelijkbaarheidstoets, te geschieden naar strikt Nederlandse maatstaven of kan bij die beoordeling rekening worden gehouden met winst die niet is uitgekeerd maar naar Duitse maatstaven wel geacht wordt te zijn uitgekeerd?
- 1. Verzet artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU) zich ertegen dat aan een buiten Nederland gevestigd beleggingsfonds, op de grond dat het niet inhoudingsplichtig is voor de Nederlandse dividendbelasting, geen teruggaaf wordt verleend van Nederlandse dividendbelasting die is ingehouden op dividenden die het heeft ontvangen van in Nederland gevestigde lichamen, terwijl een dergelijke teruggaaf wel wordt verleend aan een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling die haar beleggingsresultaat jaarlijks onder inhouding van Nederlandse dividendbelasting uitdeelt aan haar aandeelhouders of participanten?
- 2. Verzet artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU) zich ertegen dat aan een buiten Nederland gevestigd beleggingsfonds, op de grond dat het niet aannemelijk maakt dat zijn aandeelhouders of participanten voldoen aan de in de Nederlandse regelgeving omschreven voorwaarden, geen teruggaaf wordt verleend van Nederlandse dividendbelasting die is ingehouden op dividenden die het heeft ontvangen van in Nederland gevestigde lichamen?
- 3. Verzet artikel 56 EG (thans artikel 63 VWEU) zich ertegen dat aan een buiten Nederland gevestigd beleggingsfonds, op de grond dat het zijn beleggingsresultaat niet jaarlijks uiterlijk in de achtste maand na afloop van het boekjaar volledig uitkeert aan zijn aandeelhouders of participanten, geen teruggaaf wordt verleend van Nederlandse dividendbelasting die is ingehouden op dividenden die het heeft ontvangen van in Nederland gevestigde lichamen, ook indien in zijn land van vestiging op grond van de aldaar van kracht zijnde wettelijke regelingen zijn beleggingsresultaat voor zover niet uitgekeerd (a) geacht wordt te zijn uitgekeerd, en/of (b) bij de aandeelhouders of participanten in de belastingheffing van dat land wordt betrokken als ware die winst uitgekeerd, terwijl een dergelijke teruggaaf wel wordt verleend aan een in Nederland gevestigde fiscale beleggingsinstelling die haar beleggingsresultaat jaarlijks onder inhouding van Nederlandse dividendbelasting volledig uitkeert aan haar aandeelhouders of participanten?
2.Overwegingen
“de interne samenhang van dit stelsel [zou] ook kunnen worden behouden indien icbe’s die zijn gevestigd in een andere lidstaat dan het Koninkrijk Denemarken en die voldoen aan de voorwaarden van § 16 C van de ligningslov, in aanmerking kwamen voor de vrijstelling van bronbelasting, mits de Deense belastingautoriteiten zich, met de volledige medewerking van de betrokken instellingen, ervan vergewissen dat deze instellingen een belasting betalen die gelijk is aan die welke in Denemarken gevestigde § 16 C-fondsen als voorheffing moeten inhouden op de overeenkomstig de genoemde bepaling berekende minimumuitkering.”
- Het verloop van de dividendbelastingprocedures tot nu toe leert dat betrokken partijen (de inspecteur enerzijds en de buitenlandse beleggingsfondsen en hun adviseurs anderzijds) alleen genoegen nemen met duidelijkheid door de hoogste instantie: het Hof van Justitie voor unierechtelijke vragen, de Hoge Raad voor nationaalrechtelijke vragen, en het Gerechtshof voor oordelen (die verweven zijn met waarderingen) van feitelijke aard;
- De feitenvaststelling in de verzoek- en bezwaarfase is in veel zaken (grotendeels) achterwege gebleven (vgl. 2.8 hiervoor). Om een efficiënt vooronderzoek te kunnen doen in de beroepsfase is duidelijkheid over het rechtskader van belang zodat duidelijk is welke feiten van belang zijn.
- Tijdige duidelijkheid is mede van belang omdat de feitenvaststelling voor met name de oudere jaren steeds lastiger kan worden (vgl. 2.7). De inspecteur heeft tijdens de recente regiezittingen mede daarom erop aangedrongen om in ieder geval in een deel van de aangehouden zaken verder te procederen teneinde openstaande rechtsvragen beantwoord te krijgen (vgl. ook het laatste gedachtestreepje hierna).
- Tijdige duidelijkheid is ook van belang in verband met het belang als zodanig van een voortvarende procesgang, daarbij in aanmerking nemende dat – achteraf gezien – vertraging is opgelopen in de periode tussen het arrest BNB 2015/203 en het arrest BNB 2017/86.
- Het gaat om grote aantallen (en in totaal om zeer grote financiële belangen). Volgens recente cijfers van de rechtbank zijn er ongeveer 7.000 beroepszaken aanhangig. Volgens gegevens van de inspecteur zijn er begin 2019 in totaal ongeveer 11.000 verzoeken in behandeling (inclusief de verzoeken die bij de rechter voorliggen), waarbij het totaal geclaimde bedrag aan dividendbelasting ongeveer € 1,6 miljard is. Van deze 11.000 aanhangige verzoeken zijn er ongeveer 9.000 verzoeken van Duitse fondsen, waarvan 80% (dus ongeveer 7.200) betrekking hebben op Sondervermögens met één deelnemer. Verder heeft de inspecteur gemeld dat het percentage van gevallen waarin een verzoek heeft geleid tot een beroepszaak, ongeveer 22% bedraagt, maar dat naar verwachting dit percentage zal stijgen naar aanleiding van het arrest Fidelity Funds.
- De aantallen zijn zo groot dat, zeker als de aanhouding van zaken wordt beëindigd en een zaakspecifieke beoordeling nodig blijkt te zijn, capaciteitsproblemen ontstaan, ook bij de inspecteur en gemachtigden voor het indienen van processtukken en het bijwonen van zittingen, de fiscale rechtsgang langs deze rechtbank verstopt dreigt te raken en (dus) ook de behandeling van andere belastingzaken in de knel dreigt te komen.
- Er zijn in het verleden weliswaar vaker kwesties geweest waarin massaal bezwaar werd gemaakt, maar de onderhavige dividendbelastingproblematiek is betrekkelijk uniek. Uniek in die zin dat daarbij niet één of een beperkt aantal afgebakende rechtsvragen spelen waarvan beantwoording meebrengt dat de zaken beslist kunnen worden, maar dat daarbij – zeker als teruggekomen zou komen op de principiële onvergelijkbaarheid – veel andere (vervolg)rechtsvragen en kwalificatievragen (kunnen) spelen, die bovendien per land en rechtsvorm kunnen variëren. Voorbeelden van kwesties die tijdens de twee regiezittingen naar voren zijn gekomen, zijn onder meer de volgende:
“bij de keuze van de wijze van het rechtsherstel die uiteindelijk wordt gemaakt, is van eminent belang dat de belasting op basis van een wet wordt geheven. Dit omdat er anders veelal geen sprake kan zijn van verrekening. Ten eerste omdat de nationale wetgeving van vele lidstaten (waaronder Nederland) eisen dat er sprake moet zijn van een belasting die door een andere mogendheid wordt geheven. Vrijwillig betaalde belasting komt niet in aanmerking voor verrekening. Weliswaar kan vrijwillig betaalde belasting de opdracht die uit r.o. 84 van de tekst van het Fidelity Funds arrest (…) voortvloeit oplossen, maar dat creëert direct een nieuwe ongelijkheid die de verstoring van de interne markt in stand houdt. En dat is, dat de door het buitenlandse fonds in Nederland betaalde belasting niet in aanmerking kan komen voor verrekening terwijl als wordt belegd via een Nederlandse fbi, er wel recht bestaat op verrekening.
“aangezien het Nederlandse teruggaveregime fiscaal coherenter en consistenter is dan het Deense regime (onder meer wat betreft de behandeling van buitenlandse bronbelasting in de spiegelbeeldsituatie) beantwoordt de inspecteur deze vraag ontkennend, zie ook (in het bijzonder punt 2.3 van) de (…) conclusie van A-G Wattel van 27 september 2018. Er zou immers geen probleem zijn indien alle lidstaten hetzelfde stelsel zouden toepassen als Nederland.”
“de inspecteur beantwoordt het eerste deel van deze vraag bevestigend (de voorwaarde kan worden gesteld dat een Nederlandse belasting wordt betaald). Inzake het tweede deel van de vraag is de inspecteur van opvatting dat daarbij moet worden uitgegaan van nationale behandeling, toegespitst op het (daartoe afgezonderde) Nederlandse dividend. Daarbij moet voorts een eng kostenbegrip worden gehanteerd.”
de inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend (de belastingrechter moet in een dergelijke zaak het bedoelde concrete bedrag aan belasting vaststellen), mede omdat de belastingrechter het beste in staat is om de omvang van de ‘uitgangsbelasting’ vast te stellen. Hierbij geldt overigens als uitgangspunt dat de omvang van de uitgangsbelasting gelijk is aan de omvang van de teruggaaf, tenzij door het betrokken beleggingsfonds aannemelijk wordt gemaakt dat de omvang van de uitgangsbelasting lager is dan de omvang van de teruggaaf.”
de inspecteur beantwoordt het eerste deel van de vraag bevestigend. De inspecteur beantwoordt vervolgvraag (i) met: de staat van vestiging van het beleggingsfonds, waarbij enkel belang toekomt aan de dividendbelasting of een daarmee vergelijkbare buitenlandse bronheffing. (…) De inspecteur vat [vervolgvraag (ii)] als volgt op: moet er ook rekening worden gehouden met de buitenlandse (dividend)belasting indien deze lager is dan de veronderstelde Nederlandse uitgangsbelasting, ervan uitgaande dat in punt 84 van het Fidelity-arrest wordt gedoeld op buitenlandse (dividend)belasting? De inspecteur is (op dit moment) geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden. De inspecteur licht zijn zienswijze met een voorbeeld toe. Stel dat door een Nederlands beursfonds 200 dividend wordt uitgekeerd waarop 30 dividendbelasting is ingehouden. Voorts is door het buitenlandse beleggingsfonds aannemelijk gemaakt dat op het dooruitgedeelde Nederlandse dividend 20 aan buitenlandse (dividend)belasting is ingehouden en verder is door het buitenlandse beleggingsfonds aannemelijk gemaakt dat de uitgangsbelasting bij veronderstelde vestiging in Nederland 24 zou bedragen. Op het eerste oog lijkt het gevolg te
”
3.Beslissing
nietgerechtvaardigd kan worden door dwingende redenen van algemeen belang die verband houden met de omstandigheid dat een buiten Nederland gevestigd beleggingsfonds niet inhoudingsplichtig is voor de Nederlandse dividendbelasting?