De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, maar uitsluitend voor zover het betreft de beslissing om de Inspecteur niet te veroordelen tot een vergoeding van proceskosten,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissing de Inspecteur niet te veroordelen tot een vergoeding van proceskosten,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 508 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald,
- draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht van € 501 ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof,
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.100 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 15 voor uittreksels uit een openbaar register,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het geding voor het Hof, vastgesteld op € 1.050 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 15 voor uittreksels uit een openbaar register, en in de kosten van belanghebbende voor het geding (waaronder het verzet) voor de Rechtbank, vastgesteld op € 1.313 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 15 voor uittreksels uit een openbaar register, en
- beslist dat, indien het bedrag van de proceskosten van € 1.065 in verband met de behandeling van het geding voor het Hof niet tijdig wordt vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop dit arrest is uitgesproken.