Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
18 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de dochter tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De dochter vorderde de terugbetaling van proceskosten die zij had betaald op basis van een eerdere uitspraak die later door de Hoge Raad was vernietigd. De dochter betoogde dat de rechtsgrond voor de betaling was komen te vervallen door de vernietiging van het eerdere arrest. De kantonrechter had de vordering van de dochter afgewezen, en het hof had dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de vernietiging van de eerdere uitspraak niet automatisch betekende dat de proceskostenveroordeling ook was vernietigd. De Hoge Raad verduidelijkte dat de procedure na cassatie en verwijzing geen zelfstandige instantie is, maar een voortzetting van de eerdere procedure. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de moeder veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.