Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding
2.Het tweede geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 september 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding en de toewijzing van compensatoire rente aan eiser, die zijn aandelen in een familiebedrijf had verkocht. Eiser stelde dat hij door bedrog van de verweerders een te lage koopprijs had ontvangen en vorderde schadevergoeding, die door het hof was vastgesteld op € 406.140,--, te vermeerderen met wettelijke rente. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de eerdere beslissing van het gerechtshof vernietigd, specifiek met betrekking tot de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. De Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof Arnhem niet vrijstond om de kosten van het geding in eerste aanleg te compenseren, aangezien de eerdere beslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bindend was. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, voor zover daarin de verweerders in de kosten zijn veroordeeld, en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Deze uitspraak benadrukt de grenzen van de rechtsstrijd in cassatie en de verplichtingen van de verwijzingsrechter ten aanzien van eerdere beslissingen die in cassatie niet zijn bestreden.