In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de intrekking van een btw-identificatienummer. De belanghebbende, een ondernemer, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn btw-identificatienummer door de Inspecteur, maar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De belanghebbende stelde dat de intrekking van het btw-identificatienummer een voor bezwaar vatbare beschikking was, maar de Rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte het verzet van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De Hoge Raad concludeerde dat de belastingrechter bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur, ook als er geen bezwaar openstaat. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep in cassatie gegrond. De belanghebbende kreeg de griffierechten vergoed.