ECLI:NL:HR:2006:AT3051
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Ambtshalve verleende vermindering van aanslag inkomstenbelasting niet voor bezwaar vatbaar
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2004, nr. 03/04040, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De Inspecteur had op 9 oktober 2001 ambtshalve de aanslag verminderd, maar het bezwaar dat belanghebbende hiertegen indiende op 9 november 2001 werd door de Inspecteur op 17 oktober 2003 afgewezen. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk, waarna belanghebbende verzet aantekende. Dit verzet werd door het Hof ongegrond verklaard, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat de kennisgeving van de Inspecteur van 9 oktober 2001, die betrekking heeft op de ambtshalve vermindering van de aanslag, niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kan worden aangemerkt. Dit is in lijn met artikel 23, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waaruit blijkt dat tegen dergelijke beslissingen geen bezwaar openstaat. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de zaak niet correct heeft beoordeeld door het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en verklaart het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk. Tevens wordt de Staat veroordeeld tot vergoeding van griffierechten aan belanghebbende.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving omtrent ambtshalve verleende verminderingen en de mogelijkheden voor bezwaar. De Hoge Raad stelt dat in dit geval de ambtshalve vermindering niet onder de bezwaarprocedure valt, wat belangrijke implicaties heeft voor de rechtspositie van belastingplichtigen in vergelijkbare situaties.