In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 8 oktober 2019, zaaknummer 19/581, is de appellante, Stichting Platform Verantwoord Huisdierenbezit, in beroep gegaan tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het bezwaar van appellante tegen een eerdere weigering om te beslissen op haar aanvraag tot plaatsing van de diersoort Wagner’s Gerbil op de positieflijst niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens de minister geen procesbelang meer zou zijn. Appellante had in maart 2018 een aanvraag ingediend, maar de minister had in oktober 2018 aangegeven dat er een nieuwe beoordelingsprocedure moest worden vastgesteld, waardoor er geen beslissing kon worden genomen. Appellante stelde dat zij wel degelijk procesbelang had, omdat zij een systeem van voorafgaande toestemming wilde realiseren en dat de vrijstellingsregeling niet voldeed aan haar wensen.
Het College oordeelde dat de minister ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Het College benadrukte dat er wel degelijk procesbelang was, omdat appellante met haar aanvraag een feitelijke betekenis nastreefde en niet alleen een hypothetisch belang had. De minister had de wettelijke plicht om een positieflijst op te stellen en te beslissen op aanvragen om diersoorten daarop te plaatsen. Het College droeg de minister op om uiterlijk 10 januari 2020 een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij inhoudelijk op de aanvraag van appellante moest worden beslist. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.