Uitspraak
1.De procedure
2.Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.Beslissing
19 december 2014.
Hoge Raad
Op 19 december 2014 heeft de Hoge Raad het verzoek tot wraking van de raadsheren C. Schaap, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die beroepen in cassatie had ingesteld in belastingzaken. De verzoeker stelde dat er sprake was van schijn van vooringenomenheid, omdat de raadsheren eerder hadden aangegeven dat zij op 3 oktober 2014 uitspraak zouden doen in de zaken van de verzoeker. De verzoeker was van mening dat de raadsheren niet adequaat hadden gereageerd op zijn verzoeken om de behandeling van de zaken aan te houden of te schorsen, wat volgens hem in strijd was met het gemeenschapsrecht.
De Hoge Raad oordeelde dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De Hoge Raad concludeerde dat de bezwaren van de verzoeker, die voornamelijk berustten op zijn opvattingen over Europese rechtsregels, niet voldoende waren om te concluderen dat de raadsheren niet onpartijdig waren. De mededeling dat de raadsheren op een bepaalde datum uitspraak zouden doen, gaf geen indicatie van de inhoud van die uitspraken en was dus niet voldoende om te twijfelen aan hun onpartijdigheid.
De Hoge Raad stelde vast dat de enkele omstandigheid dat de raadsheren eerder werkzaam waren bij het Gerechtshof Amsterdam, geen grond bood voor gerechtvaardigde twijfel aan hun onpartijdigheid. Het verzoek tot wraking werd daarom als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.