ECLI:NL:CRVB:2020:710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
18-1198 WAO-W-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep inzake medische deskundigheid en procedurele beslissingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om wraking van de behandelend rechter in een hoger beroep inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De verzoeker, die niet ter zitting aanwezig was, had het verzoek om wraking ingediend op basis van de afwijzing van zijn verzoek om uitstel van de zitting en de beslissing om geen medisch deskundige te benoemen. De Raad oordeelde dat de beslissing om al dan niet een medisch deskundige te benoemen een procedurele beslissing is, die op zichzelf geen grond kan vormen voor wraking. De wrakingskamer kan niet oordelen over de juistheid van procedurele beslissingen, en de verzoeker had niet tijdig gehandeld volgens de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot wraking. De Raad concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. Het verzoek om wraking werd dan ook afgewezen, en de Raad benadrukte dat de motivering van procedurele beslissingen niet kan leiden tot wraking, tenzij er sprake is van objectieve aanwijzingen van vooringenomenheid. De beslissing is openbaar uitgesproken en de griffier en de voorzitter hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

18.1198 WAO-W-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (België) (verzoeker)
Datum uitspraak: 12 maart 2020
Zitting hebben: W.H. Bel als voorzitter en J.P.A. Boersma en H. Lagas als leden
Griffier: F. Demiroğlu
Verzoeker is niet verschenen.
J.S. van der Kolk (behandelend rechter) is niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb blijkt dat de strekking van het instituut van wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek om wraking het volgende ten grondslag gelegd. Volgens verzoeker heeft de behandelend rechter zijn verzoek om uitstel van de zitting ten onrechte afgewezen en heeft de behandelend rechter ten onrechte niet eerst een onderzoek door een medisch deskundige laten verrichten. Verder heeft verzoeker naar voren gebracht dat hem is meegedeeld dat zijn verzoek om benoeming van een medisch deskundige ter zitting zou worden besproken, maar dat dit is nagelaten.
3. De behandelend rechter heeft meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek.
4. Artikel 8:16, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een verzoek om wraking wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor het wrakingsverzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden. Het voorliggende verzoek van 23 december 2019 is deels gericht tegen de op 1 november 2019 aan verzoeker meegedeelde beslissing om niet voorafgaand aan de zitting een medisch deskundige te benoemen, en de op 25 november 2019 meegedeelde beslissing om geen uitstel te verlenen van de behandeling ter zitting op
19 december 2019. Vastgesteld moet worden dat verzoeker in zoverre niet heeft gehandeld overeenkomstig artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. De in dit verband aangevoerde gronden zullen dan ook om die reden buiten bespreking worden gelaten.
5. Voor zover het verzoek om wraking betrekking heeft op de behandeling van het hoger beroep ter zitting van 19 december 2019 geldt dat een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient verder het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
6. De beslissing om al dan niet een medisch deskundige te benoemen, is een zogeheten procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
7. De Raad stelt op grond van het proces-verbaal van de zitting van 19 december 2019 vast dat ter zitting aan de orde is geweest de gezondheidstoestand van verzoeker ten tijde van de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Blijkens het proces-verbaal heeft de behandelend rechter aan het eind van de zitting meegedeeld dat hij zal beoordelen of een medisch deskundige zal worden benoemd en dat, als daartoe zal worden overgegaan, verzoeker hiervan bericht zal ontvangen. Dat, zoals verzoeker heeft aangevoerd, het verzoek om benoeming van een medisch deskundige ter zitting niet aan de orde is geweest, vindt dus geen steun in het proces-verbaal. Voor zover verzoeker heeft beoogd te stellen dat de behandelend rechter ter zitting een (toewijzende) beslissing op het verzoek had moeten nemen en dit ten onrechte heeft nagelaten, kan dit gelet op de in 6 vermelde maatstaf evenmin grond vormen voor wraking.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F. Demiroğlu (getekend) W.H. Bel