ECLI:NL:CRVB:2016:2791

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
15/330 WWB-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de Centrale Raad van Beroep met betrekking tot de onpartijdigheid van de rechters

In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de Centrale Raad van Beroep, gericht tegen de rechters die zijn hoger beroep behandelen. Het verzoek is gedaan kort voor de zitting op 28 juni 2016, maar de behandelend rechters ontvingen het verzoek pas na de zitting. De rechters hebben in een brief van 4 juli 2016 laten weten niet in te stemmen met het wrakingsverzoek. De wrakingskamer heeft vervolgens de gronden van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat deze niet gericht zijn op de onpartijdigheid van de individuele rechters, maar op de Raad als geheel. Dit is in strijd met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges. De wrakingskamer concludeert dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen, aangezien hij al meerdere verzoeken heeft ingediend die gericht zijn tegen de Raad als zodanig. Daarom heeft de wrakingskamer besloten het verzoek om wraking niet in behandeling te nemen en te bepalen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in deze procedures niet in behandeling wordt genomen. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2016, waarbij geen veroordeling in proceskosten is uitgesproken.

Uitspraak

15/330 WWB-W
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
5 december 2014, 13/3291, in het geding tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond.
Verzoeker is in kennis gesteld van het feit dat zijn hoger beroep op de zitting van 28 juni 2016 zal worden behandeld door mr. Y.J. Klik, mr. J.L. Boxum en mr. G. van der Wiel (de behandelend rechters).
Kort voor het onderzoek ter zitting heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters, welk verzoek de behandelend rechters pas na de behandeling van het hoger beroep ter zitting heeft bereikt.
De behandelend rechters hebben bij brief van 4 juli 2016 meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, nr. 11425) (Wrakingsregeling) bepaalt dat de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen dat een verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen indien het verzoek betrekking heeft op het college als zodanig.
3. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
4.1.
De wrakingskamer heeft in het verzoek om wraking van de behandelend rechters geen gronden kunnen lezen, waaruit kan worden afgeleid dat verzoeker van mening is dat de behandelend rechters zich jegens hem niet onpartijdig hebben opgesteld. Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek naar voren gebracht dat de Nederlandse rechtspraak in het algemeen partijdig is. De bestuursrechter zou volgens verzoeker opkomen voor de belangen van bestuursorganen en niet voor die van burgers. Dit geldt volgens verzoeker ook voor de (raadsheren van de) Raad. Gelet op de aangevoerde gronden kan het verzoek van verzoeker om wraking niet anders worden aangemerkt dan dat dit is gericht tegen de Raad als zodanig en niet ziet op (het functioneren van) de rechters die betrokken zijn bij de behandeling van de zaak van verzoeker.
4.2.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 en op artikel 3, tweede lid, onder c, van de Wrakingsregeling bestaat dan ook aanleiding het verzoek om wraking van de behandelend rechters niet in behandeling te nemen.
4.3.
Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat in geval van misbruik de bestuursrechter kan bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen.
4.4.
Gelet op de door verzoeker gehanteerde wrakingsgrond en op het feit dat hij al meerdere wrakingsverzoeken gericht tegen de Raad als zodanig heeft ingediend (zie de uitspraken van
8 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2195 en 17 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2411), wordt geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid wrakingsverzoeken in te dienen. Er is dan ook aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in de onderhavige procedures niet in behandeling wordt genomen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • neemt het verzoek om wraking niet in behandeling;
  • bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in de zaak 15/330 WWB niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en M. Greebe en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M.D.F. de Moor

UM