ECLI:NL:CRVB:2015:4205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
13/2381 ZVW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de Centrale Raad van Beroep en de behandeling van eerdere wrakingsverzoeken

In deze zaak heeft verzoeker, woonachtig in België, een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die zijn hoger beroep behandelen. Dit hoger beroep betreft eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De behandelend rechters, mr. T.L. de Vries, mr. H.J. Simon en mr. E.E.V. Lenos, waren gepland om de zaak op 12 november 2015 te behandelen. Verzoeker heeft echter op 11 november 2015 een wrakingsverzoek ingediend, gevolgd door een tweede verzoek gericht tegen de rechters van de wrakingskamer. De wrakingskamer, bestaande uit mr. dr. B.J. van de Griend, mr. J.F. Bandringa en mr. M. Hillen, heeft het tweede verzoek niet in behandeling genomen, omdat het verzoek betrekking had op de Raad als zodanig en niet op de individuele rechters. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid om wrakingsverzoeken in te dienen, gezien zijn eerdere verzoeken. De Raad heeft besloten dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige procedures niet in behandeling wordt genomen, conform artikel 8:18 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan op 26 november 2015.

Uitspraak

13/2381 ZVW-W2, 13/2382 ZVW-W2, 13/4425 ZVW-W2, 13/4426 ZVW-W2,
13/4427 ZVW-W2
Datum uitspraak: 26 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[Verzoeker] te [woonplaats], België (verzoeker)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroepen ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2013, 12/2704 en 12/3497, en van 10 juli 2013, 12/6467, 12/6471 en 12/6472, in de gedingen tussen verzoeker en de Raad van bestuur van het College voor Zorgverzekeringen (raad van bestuur).
Op 1 oktober 2015 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat de hoger beroepen op 12 november 2015 op zitting zullen worden behandeld door mr. T.L. de Vries,
mr. H.J. Simon en mr. E.E.V. Lenos (de behandelend rechters).
Bij brief van 11 november 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van de behandelend rechters (het eerste wrakingsverzoek).
Bij brieven van 17 en 18 november 2015 heeft de Raad verzoeker medegedeeld dat het eerste wrakingsverzoek op 23 november 2015 ter zitting zal worden behandeld door
mr. dr. B.J. van de Griend, mr. J.F. Bandringa en mr. M. Hillen (de rechters van de wrakingskamer).
Bij brief van 22 november 2015 heeft verzoeker verzocht om wraking van de rechters van de wrakingskamer (het tweede wrakingsverzoek).
De rechters van de wrakingskamer hebben schriftelijk medegedeeld niet te berusten in het tweede wrakingsverzoek.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de strekking van het middel van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Artikel 3, tweede lid, onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, nr. 11425) bepaalt dat de wrakingskamer, zonder daartoe een zitting te houden, kan beslissen dat een verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen indien het verzoek betrekking heeft op het college als zodanig.
3. Verzoeker heeft aan het tweede wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de leden van de wrakingskamer raadsheer zijn en dus functioneel en inhoudelijk ondergeschikt aan
mr. drs. T.G.M. Simons (president) en mr. T.L. de Vries (senior raadsheer) die beiden betrokken zijn geweest bij de uitspraak van 26 augustus 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ5891. Als het eerste wrakingsverzoek zou zijn toegewezen, zou dat een desaveu van hun superieuren betekenen. Daarmee zou volgens verzoeker ten minste sprake zijn van schijn van partijdigheid en afhankelijkheid.
4. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en van 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
5.1.
De onder 3 samengevat weergegeven grond kan niet anders worden aangemerkt dan dat deze is gericht tegen de Raad als zodanig. Iedere wrakingskamer van de Raad, ongeacht de samenstelling, kan immers niet aan de door verzoeker gestelde voorwaarde voldoen, wat zou kunnen leiden tot een nieuw wrakingsverzoek.
5.2.
Gelet op 5.1 en artikel 3, tweede lid, onder c, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 bestaat dan ook aanleiding het verzoek om wraking van de rechters van de wrakingskamer niet in behandeling te nemen. Zij zullen alsnog op het eerste wrakingsverzoek beslissen.
6. De (vooronder)stelling van verzoeker dat alle stukken betreffende de wraking automatisch worden doorgezonden aan het Zorginstituut Nederland, rechtsopvolger van de raad van bestuur, en dat de zitting van 12 november 2015 heeft plaatsgevonden, is feitelijk onjuist. Het Zorginstituut Nederland is slechts in kennis gesteld van het feit dat de behandelend rechters zijn gewraakt. Als gevolg van de wraking van de behandelend rechters ligt de inhoudelijke procedure stil en heeft de zitting op 12 november 2015 geen doorgang gevonden.
7.1.
Artikel 8:18, vierde lid, van de Awb bepaalt dat in geval van misbruik de bestuursrechter kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen.
7.2.
Gelet op de door verzoeker gehanteerde wrakingsgrond en op het feit dat hij al eerder een wrakingsverzoek gericht tegen de Raad als zodanig heeft ingediend (zie de uitspraak van
15 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:182), wordt geconcludeerd dat verzoeker misbruik maakt van de mogelijkheid wrakingsverzoeken in te dienen. Er is dan ook aanleiding gebruik te maken van de in artikel 8:18, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om te beslissen dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in de onderhavige procedures niet in behandeling wordt genomen.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- neemt het verzoek om wraking van de rechters van de wrakingskamer niet in behandeling;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in 13/2381 ZVW, 13/2382 ZVW,
13/4425 ZVW, 13/4426 ZVW, 13/4427 ZVW niet in behandeling wordt genomen.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) S.W. Munneke

HD