ECLI:NL:GHDHA:2014:908

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
2200188212
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel van een minderjarige in de prostitutie met schending van privacyrechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 maart 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van mensenhandel van een minderjarige, geboren in 1995, die in de periode van 15 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010 in de prostitutie heeft gewerkt. De verdachte heeft de minderjarige verworven, vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van uitbuiting. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit ernstig strafbare feit, waarbij hij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer heeft miskend en zijn eigen financieel gewin vooropstelde. De verdachte werd eerder vrijgesproken, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep bevestigd, ondanks de te late indiening van de appelschriftuur, omdat het belang van de rechtsgang zwaarder weegt dan het verzuim. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de minderjarigheid van het slachtoffer, maar het hof oordeelde dat de verdachte onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de leeftijd van het slachtoffer. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft ook de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder het feit dat de verdachte geen eerdere relevante documentatie had en zijn seks-inrichting had gestaakt. De zaak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen uitbuiting in de prostitutie en de gevolgen van schending van privacyrechten in het kader van strafrechtelijke procedures.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001882-12
Parketnummer: 09-758997-11
Datum uitspraak: 18 maart 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 maart 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1943,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
4 maart 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman van de verdachte heeft zich overeenkomstig zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, respectievelijk de vervolging dient te worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het openbaar ministerie de appelschriftuur niet binnen de, in artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering, voorgeschreven termijn van twee weken heeft ingediend. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat er ernstig tekort is gedaan aan het recht op een eerlijk proces en het recht op privacy van zijn cliënt, nu zijn cliënt alsook de inhoud van een deel van zijn verhoor herkenbaar in beeld is gebracht in de – onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie tot stand gekomen – documentaire “De Sekspolitie”, zonder dat zijn cliënt daarvoor toestemming had gegeven.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Termijn indienen appelschriftuur
Op 10 april 2012 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis d.d. 27 maart 2012 waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft vervolgens een appelmemorie ingediend welke op 10 mei 2012 ter griffie van de rechtbank ‘s-Gravenhage is ontvangen.
Artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in de dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, behoort in te dienen op de griffie van het gerecht dat het vonnis heeft gewezen.
Artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat van de zijde van het openbaar ministerie geen schriftuur houdende grieven, als bedoeld in artikel 410, eerste lid, is ingediend, het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Die bepaling is mede van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend (vgl HR 2 februari 2010, NJ 2010, 88).
De wetgever heeft het aan het oordeel van de rechter overgelaten of de omstandigheid dat niet tijdig een appelschriftuur is ingediend, in concreto tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden (Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 12, 36 en 51).
Het hof stelt vast dat de officier van justitie de termijn voor het indienen van de appelschriftuur met ruim twee weken heeft overschreden. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2014 geen reden gegeven voor het te laat indienen van de appelschriftuur.
Het hof stelt voorts vast dat het een appel in een strafzaak betreft waarin de verdachte en zijn drie medeverdachten in eerste aanleg van mensenhandel werden vrijgesproken. In de zaken tegen de medeverdachten is reeds op 22 maart 2013 door dit gerechtshof arrest gewezen. Het openbaar ministerie is in die zaken niet niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Mensenhandel betreft een ernstig feit. Het slachtoffer in deze zaak is een meisje van destijds 14 jaar. Ingevolge het systeem van de wet is dit een omstandigheid die het ten laste gelegde feit ernstiger maakt. Het hof overweegt voorts dat het niet tijdig indienen van de appelschriftuur voor het hof noch voor de verdediging een beletsel heeft gevormd voor een goede voorbereiding van deze zaak.
Het hof is alles afwegende van oordeel dat het (maatschappelijke) belang om de zaak in hoger beroep aan de rechter voor te leggen in dit geval behoort te prevaleren boven het belang van de sanctionering van het verzuim. Derhalve is het hof van oordeel dat hetgeen door de raadsman in dit opzicht is aangevoerd niet in de weg staat aan ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep. Het hof verwerpt het verweer.
Documentaire “De Sekspolitie”
Ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2014 is door de raadsman een fragment uit de documentaire “De Sekspolitie”, welke op 14 januari 2013 op Nederland 2 door de NCRV is uitgezonden, getoond. In die documentaire worden beelden vertoond van het verhoor van de verdachte, zoals dat op 13 september 2011 door verbalisanten van de politie werd afgenomen en als proces-verbaal nr. 2010224960_40710 (p. 160-168) in het dossier is opgenomen. Hierbij is de verdachte volledig herkenbaar in beeld gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat in de aftiteling vermeld is dat onder meer het Openbaar Ministerie medewerking verleend heeft aan de totstandkoming van deze documentaire.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat aan de verdachte aanvankelijk is medegedeeld dat zijn politieverhoor auditief zou worden geregistreerd. Pas later is aan de verdachte medegedeeld dat zijn verhoor audiovisueel was opgenomen in verband met een te maken documentaire voor de NCRV. De maker van de documentaire deelde de verdachte mede dat hij alleen dan herkenbaar in beeld zou komen indien hij daarvoor uitdrukkelijk toestemming verleende. De verdachte is vervolgens met de maker van de documentaire overeen gekomen dat hij de documentaire eerst mocht zien voordat deze op Nederland 2 zou worden uitgezonden. Aan de hand hiervan zou de verdachte dan besluiten om al dan toestemming te verlenen om herkenbaar in beeld te worden gebracht. De documentaire is enige tijd later uitgezonden zonder dat de verdachte de documentaire eerst had gezien dan wel toestemming had gegeven om hem herkenbaar in beeld te brengen, aldus de raadsman. Het hof is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangedragen niet kan leiden tot het oordeel dat er in deze zaak van de zijde van het openbaar ministerie sprake is van een verzuim waardoor de behandeling van de zaak niet langer voldoet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. De door de verdediging genoemde omstandigheden – wat er verder ook zij van de juistheid van de stelling van de verdediging dat de verdachte geen toestemming heeft verleend om hem herkenbaar in beeld te brengen – kunnen niet als vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in deze zaak als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering worden aangemerkt. Schending van het recht op privacy door de documentairemaker, als bedoeld in artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), levert niet zonder meer een schending van artikel 6 EVRM door het Openbaar Ministerie op. Omstandigheden die dat in dit geval anders zouden doen zijn, zijn gesteld noch gebleken. Als zodanig kan in ieder geval niet gelden dat het Openbaar Ministerie medewerking heeft verleend aan de totstandkoming van de documentaire, aangezien het hier (gestelde) afspraken betreft tussen de documentairemaker en verdachte. Derhalve is er geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zodat het verweer wordt verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 15 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010 te Rijswijk en/of Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 1995)
heeft verworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer]
en/of
ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handelingen, met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die die [slachtoffer] enige handeling heeft ondernomen, waarvan hij verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen,
en/of
dat hij en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit één of meer seksuele handeling(en) van die [slachtoffer], met of voor een derde tegen betaling,
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van zestien, althans achttien jaren nog niet had bereikt;
en aldus als volgt met zijn mededader(s) althans alleen heeft gehandeld
- het brengen van die [slachtoffer] naar een pand waar prostitutie wordt bedreven ("sociëteit [naam]") en/of
- het opmaken en/of aankleden van die [slachtoffer] (ten behoeve van prostitutie) en/of
- het plaatsen van een advertentie van/voor die [slachtoffer] op een internetsite ("Kinky") met foto's (naakt en/of bijna naakt) van die [slachtoffer] en/of
- het zeggen tegen die [slachtoffer] welke bedragen zij moest vragen aan klanten en/of welke bedragen zij moest afdragen en/of
- het regelen van klanten voor die [slachtoffer] en/of
- het ter beschikking stellen van een kamer/ruimte voor prostitutie en/of
- het incasseren van geld dat die [slachtoffer] ontving voor prostitutie en/of
- het houden van die [slachtoffer] in een door verdachte en/of zijn mededader(s) gecontroleerde situatie, strekkende tot het brengen en/of houden van die [slachtoffer] in een dwang- en/of uitbuitingssituatie, in elk geval in een van verdachte en/of zijn mededader(s) afhankelijke positie.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar ’s hofs oordeel genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1995, in de periode van 15 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010 in zijn voormalige bordeel te Rijswijk heeft laten werken en daar geld mee heeft verdiend.
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander gehandeld heeft.
De verdachte heeft verklaard dat hij op een gegeven moment hoorde dat het slachtoffer niet wilde werken. Hij zou toen gezegd hebben dat ze moest stoppen, omdat daar niemand wijzer van wordt. Het hof gaat uit van de juistheid van deze verklaring. In het licht hiervan kan niet worden aangenomen dat de verdachte heeft gehandeld met het
oogmerkhet slachtoffer uit te buiten. Bewijs van dit oogmerk ontbreekt ten aanzien van verdachte. Derhalve zal het hof zal de verdachte vrijspreken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde (artikel 273f, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht).
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 15 augustus 2010 tot en met 31 augustus 2010 te Rijswijk
ten aanzien van
[slachtoffer](geboren [geboortedag] 1995)enige handeling heeft ondernomen, waarvan hij verdachte wist dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van
seksuelehandelingen
met of voor een derde tegen betaling,
en
dat hij in voornoemde periode opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handeling
(en
)van die [slachtoffer], met of voor een derde tegen betaling,
terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van zestien nog niet had bereikt
doordat hijals volgt heeft gehandeld
- het zeggen tegen die [slachtoffer] welke bedragen zij moest vragen aan klanten en welke bedragen zij moest afdragen en
- het regelen van klanten voor die [slachtoffer] en
- het ter beschikking stellen van een kamer voor prostitutie en
- het incasseren van geld dat die [slachtoffer] ontving voor prostitutie.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op de hem als tweede cumulatief/alternatief en derde cumulatief/alternatief verweten gedragingen.
Het hof overweegt ten aanzien van dit bewijsverweer dat de weerlegging daarvan in de gebezigde bewijsmiddelen besloten ligt.
Daarnaast overweegt het hof als volgt.
Blijkens de wetsgeschiedenis wordt onder meer strafbaar gesteld prostitutie waarbij minderjarigen zijn betrokken. Op die minderjarigheid hoeft het opzet van de dader niet gericht te zijn. Het vereiste opzet betreft de ten laste gelegde handelingen (Kamerstukken II 1996-97, nr. 3,
25 437,
p. 8 en 9). Dat bewezen wordt dat de minderjarige zich tegen zijn/haar wil prostitueert en dat de verdachte dit wist of redelijkerwijze moest vermoeden, is niet vereist.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit wordt gepleegd, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitnota op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van alle schuld, nu de verdachte – kort gezegd – zich ervan vergewist heeft dat het slachtoffer meerderjarig was en daarmee aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. De verdachte heeft daarom verontschuldigbaar gedwaald omtrent de leeftijd van het slachtoffer.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De strekking van artikel 273f, eerste lid, sub 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht ziet op de bescherming van kinderen, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt (vgl Kamerstukken II 1996/97, 25 437, nr. 3, p. 9). Op grond daarvan had de verdachte de verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd van het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard dat hij een identiteitsbewijs heeft gezien waaruit bleek dat zij 21 jaar was. De verdachte heeft ter adstructie van zijn betoog geen nader bewijsmateriaal aan kunnen dragen. De verdachte heeft nagelaten om destijds een kopie van het identiteitsbewijs te maken, nu volgens hem zijn kopieerapparaat al enige tijd kapot was. Dit vond hij, naar eigen zeggen, allemaal niet zo belangrijk. De verdachte heeft evenmin genoteerd de naam en het nummer die op het identiteitsbewijs stonden vermeld. Derhalve is niet gebleken is dat de verdachte aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Dit geldt te meer nu het slachtoffer tegenover de politie heeft verklaard dat nooit een identiteitsbewijs aan de verdachte is getoond. Dit wordt bevestigd door de getuige [naam]. Zij werkte eveneens als prostituee in het bordeel van de verdachte en was bij de introductie van het slachtoffer in het bordeel van de verdachte aanwezig. Een andere getuige – [naam], eveneens als prostituee werkzaam in het bordeel van de verdachte - heeft verklaard dat de verdachte aan niemand legitimatie vroeg.
Het hof verwerpt het verweer.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Vordering benadeelde partij
Bij vonnis van 27 maart 2012 is de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich niet schriftelijk gesteld in hoger beroep. Verdachte was opgeroepen om te verschijnen op de zitting van 8 maart 2013. Wegens niet inachtneming van de wettelijk voorgeschreven oproeptermijn is de behandeling van de zaak meteen geschorst met bevel de verdachte tijdig en correct op te roepen. Op deze zitting is de benadeelde partij verschenen, maar zij heeft zich niet als zodanig kunnen stellen. Op 15 januari 2014 is aan de benadeelde partij een brief verstuurd, inhoudende dat de onderhavige zaak op 4 maart 2014 te 09:00 uur zou worden voortgezet. De benadeelde partij is op de zitting van 4 maart 2014 niet verschenen. Het hof gaat er daarom met de advocaat-generaal van uit dat de benadeelde partij zich niet in hoger beroep gesteld heeft. Derhalve komt het hof niet toe aan de beoordeling van haar vordering.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan mensenhandel van de minderjarige [slachtoffer]. Van personen beneden de leeftijd van achttien jaren wordt niet aanvaard dat zij vrijwillig kiezen voor een baan in de prostitutie; zij dienen in het bijzonder te worden beschermd. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit waarbij hij, met miskenning van de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, zijn eigen financieel gewin op de voorgrond heeft gesteld. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog gedurende lange tijd de psychische en emotionele schade ondervinden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
20 februari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte geen eerdere relevante documentatie heeft.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het reclasseringsadvies (beknopt) d.d. 16 september 2011, opgemaakt en ondertekend door reclasseringswerker [naam]. Voorts heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte de door hem gedreven seks-inrichting gestaakt heeft.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels onvoorwaardelijk gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De omstandigheid dat een veertienjarige betrokken raakt in de prostitutie is zodanig ernstig dat niet kan worden volstaan met een werkstraf of een voorwaardelijke straf. Anderzijds laat het hof meewegen dat de bewezenverklaarde feiten slechts een in duur beperkte periode betreffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. L. Verheij en mr. W.J. van Boven, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 maart 2014.