ECLI:NL:GHAMS:2019:1163

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
23-003739-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugd strafzaak betreffende diefstal met geweld, verwerping ontvankelijkheid OM en bewijsverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een jeugdige verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld, gepleegd op 18 augustus 2017 te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, werd samen met een medeverdachte beschuldigd van het beroven van twee slachtoffers, waarbij geweld en bedreiging met geweld werd gebruikt. De raadsvrouw van de verdachte stelde primair dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de indiening van de appelschriftuur te laat was. Het hof oordeelde echter dat de overschrijding van de termijn gering was en dat de verdachte geen feitelijk nadeel had ondervonden, waardoor het verweer werd verworpen.

Het hof heeft vervolgens het bewijsverweer van de raadsvrouw besproken, waarin werd betoogd dat de verdachte niet betrokken kon zijn geweest bij de straatroof vanwege het korte tijdsverloop tussen het uitchecken in de metro en de aangifte. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en getuigen voldoende consistent en gedetailleerd waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de feiten te bevestigen. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking nam. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand, met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003739-18
datum uitspraak: 4 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13‑689330-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 18 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s), naar voornoemde [slachtoffer 1] is/zijn toegegaan en/of
(vervolgens) met voornoemde [slachtoffer 1] is/zijn meegelopen en/of
voornoemde [slachtoffer 1] bij zijn keel/nek heeft/hebben vastgepakt en/of
vastgegrepen en/of
voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) heeft/hebben geduwd (waardoor voornoemde [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of
voornoemd(e) geldbedrag(en) uit de broekzak van voornoemde heeft/hebben gepakt en/of gegrepen en/of (hierbij) voornoemde [slachtoffer 1] de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Geef me 10 euro, dan ben je van me af" en/of "Jullie moeten niet zo'n grote mond hebben anders gaan we jullie dood laten schieten" en/of "Jullie gaan een tientje lakken allemaal", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2:
hij op of omstreeks 18 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
naar voornoemde [slachtoffer 2] is toegegaan en/of
(vervolgens) met voornoemde [slachtoffer 2] is meegelopen en/of
voornoemde [slachtoffer 2] in/op/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
(hierbij) voornoemde [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Geef me 10 euro, dan ben je van me af" en/of "Jullie moeten niet zo'n grote mond hebben anders gaan we jullie dood laten schieten" en/of "Jullie gaan een tientje lakken allemaal", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de kinderrechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw van de verdachte heeft bij pleidooi zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De officier van justitie heeft op 22 oktober 2018 hoger beroep ingesteld en eerst op 7 november 2018 een appelschriftuur ingediend. Daarmee is sprake van overschrijding van de daartoe gestelde termijn als bedoeld in artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Het hof overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in de artikelen 410, eerste lid juncto 416, derde lid, Sv kan aan de niet tijdige indiening van een schriftuur houdende grieven door het openbaar ministerie de sanctie van niet-ontvankelijkheid worden verbonden (zie HR 7 juli 2009, NJ 2009, 403; HR 2 februari 2010, NJ 2010, 88).
Het hof dient te beoordelen of het belang van het appel zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een schriftuur houdende de grieven in te dienen.
Blijkens de akte instellen hoger beroep heeft de officier van justitie op 22 oktober 2018 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter van 11 oktober 2018. De appelschriftuur is op 6 november 2018 door de officier van justitie ingediend en op 7 november 2018 door de griffie van het hof ontvangen. Het hof stelt vast dat sprake is van een geringe overschrijding van de indieningstermijn met twee dagen. Dat de verdachte door deze overschrijding enig feitelijk nadeel zou hebben genoten is gesteld, noch gebleken.
Gelet hierop en afgewogen tegen het belang van de onderhavige strafzaak en het feit dat aan de appelschriftuur terstond de aanvullende processen-verbaal zijn gehecht, waardoor de verdediging de mogelijkheid heeft gehad daarvan tijdig kennis te kunnen nemen met het oog op de voorbereiding van de zaak, is het hof van oordeel dat de niet tijdige indiening van een schriftuur door het openbaar ministerie niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te leiden. Het hof verwerpt het verweer.

Bespreking bewijsverweer

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een van de daders van de (poging tot) straatroof was. De raadsvrouw wijst daartoe op de korte tijd tussen het moment van uitchecken door de verdachte in de metro en de aangifte door [slachtoffer 1] . De door het openbaar ministerie bij appelschriftuur overgelegde processen-verbaal omtrent het tijdstip van het doen van de aangiftes roepen meer vragen op dan dat zij beantwoorden. Slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte om 20.46 uur uitgecheckt hebben, dat de aangifte van [slachtoffer 2] is aangevangen om 21.10 uur en dat de aangifte van [slachtoffer 1] voordien moet zijn aangevangen. Gelet op het korte tijdsverloop tussen uitchecken en het doen van de aangiften, kan de verdachte niet bij de straatroof betrokken zijn geweest.
Daarnaast worden er door de aangevers en getuigen verschillende tijdstippen genoemd waarop de (poging tot) straatroof zou hebben plaatsgevonden, gaat de politie ten onrechte uit van de veronderstelling dat de daders uit het metrostation zijn gekomen, komen de door aangevers en getuigen gegeven signalementen van de daders niet overeen, is opvallend dat in geen van de signalementen gesproken wordt over een witte streep op de broek van de dader (terwijl op de beelden een dergelijke streep op de broek van de verdachte goed zichtbaar is), is de kleding onvoldoende onderscheidend en ontbreekt een herkenning door aangevers of getuigen.
Gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast. Beide aangevers hebben uitvoerig verklaard over de straatroof waarvan zij op 18 augustus 2017 rond 21.00 uur het slachtoffer zijn geworden en hebben een gedetailleerd en op essentiële punten gelijkluidend en voldoende onderscheidend signalement gegeven van beide overvallers. Het door getuige [getuige] gegeven signalement stemt hiermee op hoofdlijnen overeen. Omdat aangever [slachtoffer 1] had verklaard dat de daders afkomstig waren uit een groep jongens die voor het metrostation [plek 1] zat, heeft de officier van justitie de camerabeelden van metrostation [plek 1] van 18 augustus 2017 van 20.45 tot 21.15 uur gevorderd. Op deze camerabeelden ziet verbalisant [verbalisant 1] twee jongens die beiden aan het door de aangevers verstrekte signalement voldoen om 20.46 uur tezamen uitchecken. Vervolgens zijn de ritgegevens van deze twee jongens betreffende 18 en 19 augustus 2017 opgevraagd bij het GVB en later, naar aanleiding van deze gegevens, meer camerabeelden van deze jongens. Het betreft camerabeelden op verschillende metrostations. Naar aanleiding van deze beelden worden de jongens door meerdere verbalisanten herkend als de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze herkenningen bevestigd en verklaard dat hij te zien is op deze beelden en dat hij om 20.46 uur het metrostation verlaten heeft, samen met medeverdachte [medeverdachte] .
Het hof is van oordeel dat de verdachte en de medeverdachte de daders zijn van de ten laste gelegde (poging tot) straatroof nu zij beiden voldoen aan de gedetailleerde signalementen van de daders zoals gegeven door de aangevers direct na de straatroof en getuige [getuige] , een tweetal weken nadien. Aangevers en getuige [getuige] verklaren eensgezind over een kleine, magere jongen, met een licht-getint uiterlijk, kort zwart krullend haar, rond de 13 jaar oud, gekleed in een grijs vest, een blauwe spijkerbroek en zwarte schoenen in het gezelschap van een lange jongen, met een iets voller en breder postuur, negroïde, ongeveer 17 jaar, met een baardje, een bril, in het zwart gekleed, met een zwart heuptasje en een zwarte pet. Het enkele feit dat de slachtoffers en de getuige niet verklaren over een witte streep op de zijkant van de broek van de verdachte doet hier niet aan af, nu dit een ondergeschikt detail van de verder geheel zwarte broek betreft en deze streep enkel bij een zijaanzicht waarneembaar is. Daar komt bij dat vaststaat dat de verdachte en de medeverdachte om 20.46 uur samen zijn uitgecheckt bij metrostation [plek 1] en de straatroof rond 21.00 uur plaatsvond op loopafstand van dit metrostation. Voorts neemt het hof in aanmerking dat in de gegeven signalementen niet alleen overeenkomsten tussen de verdachte en [medeverdachte] zijn te vinden in uiterlijk en kleding, maar dat ook sprake is van een combinatie van een lange en kleine jongen in de signalementen en dat de verdachte en [medeverdachte] ook hieraan voldoen.
Uit het door het openbaar ministerie aan de appelschriftuur gehechte proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] wordt duidelijk dat in de aangifte van [slachtoffer 1] abusievelijk is vermeld dat de aangifte om 21.01 uur is opgenomen. Dat was het tijdstip van de 112-melding, dat de verbalisant handmatig had moeten vervangen door het werkelijke tijdstip waarop het verhoor begon. Vanaf welk tijdstip de aangifte exact is opgenomen is dus niet meer te achterhalen, wel is duidelijk dat dit na de 112-melding moet zijn geweest en dat deze aangifte om 23:09 uur in het politiesysteem is gegenereerd. Nu uit de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt dat zij na de straatroof meteen de politie hebben gebeld, heeft de straatroof plaatsgevonden rond 21.00 uur.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat er verschillende tijdstippen zijn genoemd waarop de straatroof zou hebben plaatsgevonden, kan het hof de raadsvrouw evenmin volgen. [slachtoffer 1] is de enige die heeft verklaard hoe laat de straatroof heeft plaatsgevonden, te weten omstreeks 21.00 uur. [slachtoffer 2] noemt in zijn aangifte niet het tijdstip van de overval, hij benoemt slechts het tijdstip dat hij voorafgaand aan de straatroof met vrienden op de skatebaan was. Ook getuige [getuige] noemt in zijn verklaring niet het tijdstip van de straatroof, hij benoemt slechts het tijdstip waarop hij voorafgaand aan de straatroof op [straat] was.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 18 augustus 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij,
verdachte en zijn mededader, naar voornoemde [slachtoffer 1] zijn toegegaan en
vervolgens met voornoemde [slachtoffer 1] zijn meegelopen en
voornoemde [slachtoffer 1] bij zijn keel hebben vastgegrepen en
voornoemde [slachtoffer 1] hebben geduwd en
voornoemd geldbedrag uit de broekzak van voornoemde [slachtoffer 1] hebben gepakt en
voornoemde [slachtoffer 1] de woorden hebben toegevoegd: "Geef me 10 euro, dan ben je van me af" en "Jullie moeten niet zo'n grote mond hebben anders gaan we jullie dood laten schieten" en "Jullie gaan een tientje lakken allemaal".
2:
hij op 18 augustus 2017 te Amsterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
met zijn mededader, naar voornoemde [slachtoffer 2] is toegegaan en
met voornoemde [slachtoffer 2] is meegelopen en
voornoemde [slachtoffer 2] tegen het gezicht heeft geslagen en
voornoemde [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: "Geef me 10 euro, dan ben je van me af" en "Jullie moeten niet zo'n grote mond hebben anders gaan we jullie dood laten schieten" en "Jullie gaan een tientje lakken allemaal".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof acht de feiten wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017176543-1 van 18 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 2001-2004.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 18 augustus 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 18 augustus 2017 ben ik omstreeks 21.00 uur slachtoffer geworden van een straatroof. Wij werden bij het metrostation [plek 1] (het hof begrijpt: te Amsterdam) aangesproken en zijn uiteindelijk gevolgd door twee personen. Ik kan hen als volgt beschrijven:
NN1 man, licht getint, Afrikaans, kort zwart krullend haar, mager postuur, 1.40 meter lang, rond de 13 jaar oud, grijs Nike vest, blauwe spijkerbroek, zwarte Nike schoenen,
NN2 man, negroïde, normaal postuur (iets voller en breder), klein beetje een baardje, bril dragend, zwarte Nike pet, volledig in het zwart gekleed, zwart heuptasje, plastic tas formaat supermarkt.
Tijdens het lopen zag ik dat NN2 oortjes in had. Ik hoorde dat NN1 continu het woord deed. In eerste instantie vroeg hij om geld. Ik hoorde hem zeggen: “Geef me 10 euro dan ben je van ons af” en “Jullie moeten niet zo’n grote mond hebben anders gaan we jullie dood laten schieten”. Ik zag dat NN2 met zijn vlakke hand [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ) sloeg. Ik stond denk ik vijf stappen van [slachtoffer 2] af. Ik ben toen naar NN2 gestapt. Ik duwde NN2 weg van [slachtoffer 2] . Daarop pakte NN2 mij bij mijn broekzak. Ik probeerde hem weg te duwen. Hij greep mij toen bij mijn keel. Hij duwde mij vervolgens naar achteren de bosjes in. Hij kon nog wel snel het geld uit mijn broekzak weg pakken. Dit was ongeveer 70 a 75 euro. Ik kwam in de bosjes terecht. Zowel NN1 als NN2 zijn daarna direct weggerend. Wij hebben toen de politie gebeld.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017176543-2 van 18 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 2005-2006.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 18 augustus 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 18 augustus 2017 was ik, met onder andere [slachtoffer 1] op de skatebaan gelegen aan het [plek 2] te Amsterdam. Ik zag dat er twee jongens op ons af kwamen lopen. Ik kan hen als volgt omschrijven:
NN1 een jongen van ongeveer 13 jaar oud. Hij had een bruine huidskleur, ongeveer 1.65 cm lang. Hij droeg een zwarte pet, een grijs vest en een donkere broek.
NN2 een jongen van ongeveer 17 jaar oud. Hij had een donkerbruine huidskleur, ongeveer 1.80-1.85 cm lang. Hij droeg een zwarte pet, een zwarte bril, een zwarte broek en een zwart vest. Verder zag ik dat hij een zwarte baard had. Deze was ongeveer een centimeter lang.
Ze kwamen bij ons staan en ik hoorde dat NN1 het volgende of woorden van gelijke strekking tegen ons zei: “ Jullie gaan een tientje lakken, allemaal”. Lakken betekent in straattaal “ betalen”. Ik besloot met mijn neef en vrienden weg te lopen. Ik zag dat die twee jongens ons achtervolgden. Tijdens het lopen vroeg ik aan die jongens: “Waarom lopen jullie met ons mee en waarom praten jullie in een andere taal?” Ik hoorde dat NN2 het volgende of woorden van gelijke strekking tegen mij zei: Waarom praat je, waarom praat je?” Direct daarop kwam hij voor mij staan. Hij stond toen ongeveer 20 centimeter van mij vandaan. Zijn gezicht was vlak bij het mijne. Ik zag dat hij met meer dan geringe kracht en opzettelijk met zijn vlakke hand op mijn linkerwang sloeg. Dit deed hij met zijn rechterhand. Direct voelde ik een pijnscheut door mijn linkerwang gaan. Ik hield mij rustig en liep om hem heen door over het [plek 3] . Achter mij liep [slachtoffer 1] . Ik hoorde ineens [slachtoffer 1] zeggen: “ Wat doe je?” Ik draaide mij snel om en zag dat NN1 en NN2 [slachtoffer 1] vastpakten. Ik zag dat [slachtoffer 1] hen van zich af probeerde te duwen maar dat lukte hem niet. Het ging erg snel, maar ik zag dat NN1 plots geld in zijn handen had. Direct daarop renden NN1 en NN2 weg. Wij alarmeerden de politie.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2017176543-12 van 31 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 2009-2010.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de op 31 augustus 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van J. [getuige] :
Op 18 augustus 2017 kwam ik mijn vrienden [naam 1] , [slachtoffer 2] , [naam 2] en [slachtoffer 1] tegen op de [straat] in Amsterdam. Ik zag dat zij met twee andere jongens liepen.
Ik zag dat NN1 naast mijn vrienden liep en dat NN2 ongeveer twee meter achter mijn vrienden liep. Ik hoorde NN1 zeggen: “Geef tien euro. Als je dat geeft zijn jullie van ons af en als jullie dat niet doen krijgen jullie problemen.” Ik hoorde dat hij dit een aantal keren bleef herhalen. Ik zag dat NN1 en NN2 met ons mee bleven lopen. Ik hoorde dat zij spraken in een andere taal, die mij niet bekend was. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: “ Waarom praten jullie in een andere taal?” Toen hoorde ik NN2 zeggen : “Je moet niet stoer doen”. Ik zag dat NN2 op [slachtoffer 2] afliep en dat [slachtoffer 2] van NN2 weg liep. Ik zag dat NN2 achter [slachtoffer 2] aan bleef lopen. En zag dat NN2 [slachtoffer 2] met zijn rechterhand in het gezicht sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 1] daarna bij zijn keel werd vastgepakt door NN2. NN2 deed dat met zijn rechterhand. Ik zag dat NN2 [slachtoffer 1] tegen de struiken aan duwde. Ik zag dat NN2 toen in de zak graaide van [slachtoffer 1] en daar geld uithaalde. Ik zag dat het om meerdere geldbriefjes ging. Ik zag dat er nog een twintig euro biljet vanuit de zak van [slachtoffer 1] op de grond viel en dat heeft NN2 toen opgepakt. Vervolgens zag ik dat de jongens wegrenden.
Signalementen daders:
NN1: man, zwarte jongen, 11-13 jaar, mager, rond de 1.60 meter, zwart kort kroes haar, geen gezichtsbeharing, geen bril, grijs vest, mogelijk van Nike, blauwe spijkerbroek
NN2: man, 18-19 jaar oud, zwarte jongen, mollig postuur, maar niet heel erg, 1.90-1.95 meter lang, haar was niet goed te zien door een pet, baard, misschien een bril, maar dat weet ik niet zeker, pet, donkere sweater, zwarte rugtas, blauwe of zwarte trainingsbroek van het merk Nike.
4. Een proces-verbaal van bevindingen rechercheren camerabeelden, met nummer 2017167543, van 30 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 2014-2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 18 augustus 2017 heeft er een straatroof plaatsgevonden waarbij twee slachtoffers vielen. Deze slachtoffers verklaarden in hun aangifte dat de daders gezien waren toen zij uit de richting van het metrostation [plek 1] in Amsterdam ZO kwamen.
De camerabeelden behorende bij het metrostation [plek 1] in Amsterdam ZO op 18 augustus 2017 heb ik onderzocht.
Bij het onderzoeken van de camerabeelden heb ik onderzocht of er personen op de beelden te zien waren die voldeden aan de signalementen die aangevers hadden gegeven. De camerabeelden bestreken de periode 18 augustus 2017 tussen 20.45 en 21.15 uur.
Camera 14 20.46.57. Twee personen passeren de poortjes van metrostation [plek 1] . Op de beelden zijn verder geen personen te zien die aan het opgegeven signalement voldoen.
Signalement NN1 man, donkere huidskleur, donkere pet, grijze sweater, blauwe spijkerbroek, zwarte schoenen
Signalement NN2 man, donkere huidskleur, zwart haar, brildragend, zwarte kleding, gele supermarkttas van [naam 3] .
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2019:
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben de man met de [naam 3] tas op de foto van camera 14 om 20.46.57 uur pagina 2021. De andere jongen is genaamd [medeverdachte] . Ik draag soms lenzen, soms een bril. Ik had toen een baardje. Ik ben 1.90 meter lang . Wij verlieten samen het metrostation om 20.46 uur.
Ik ben te zien op de foto van camera 4 14.21.59 uur metrostation [plek 1] (pagina 2020).
Ik ben ook te zien op de foto van camera 5 21.35.02 uur metro station [plek 1] (pagina 2021). Ik ben de jongen met het witte trainingsjack. Ik ben nadat ik om 20.46 uur de metro had verlaten naar huis gelopen. Ik heb mijn zwarte jas thuis gelaten toen ik weer naar buiten ging.
Ik sta ook op de foto van camera 2 00.13.49 uur metrostation [plek 5] (pagina 2024). Ook [medeverdachte] staat op deze foto. Op de foto op pagina 2026 [deze foto staat ook op pagina 2024 (camera 2 00.13.49 uur)] sta ik aangeduid als NN2, [medeverdachte] als NN1.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1300-2017167543-20, van 16 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , ongenummerde pagina.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Alle 112 meldingen worden door de meldkamer van de politie uitgegeven in een computersysteem, NSA genaamd. De melding van deze straatroof is binnengekomen bij de meldkamer op 17 augustus 2018 om 21.01 uur.
7. Een proces-verbaal van bevindingen rechercheren camerabeelden, met nummer 2017167543, van 30 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 2018-2025.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 31 augustus 2017 was ik belast met het rechercheren van de camerabeelden aangeleverd door het GVB. Het betrof camerabeelden van de metrostations [plek 1] , [plek 4] en [plek 5] .
De aangevers hebben op 18 augustus ( naar het hof begrijpt 2017) verklaard dat de daders van de straatroof het volgende signalement hadden.
Signalement NN1
Man
Licht getint (Afrikaans)
Kort zwart krullend haar
Mager postuur
1,40 meter tot ongeveer 1,65 meter lang
Ongeveer 13 jaar oud
Grijs vest van het merk Nike
Blauwe spijkerbroek
Zwarte schoenen van het merk Nike
Signalement NN2
Man
Negroide
Zwart haar
Normaal postuur iets voller en breder
1.8
tot 1.85 meter lang
Ongeveer 17 jaar oud
Brildragend
Klein baardje
Zwarte pet
Volledig in het zwart gekleed
Zwart heuptasje
Plastic tas met formaat van supermarkttas
Op 31 augustus 2017 is getuige [getuige] gehoord. [getuige] verklaarde dat NN2 een zwarte of blauwe trainingsbroek droeg van het merk Nike.
Bij het onderzoeken van de camerabeelden heb ik onderzocht of er personen op de beelden te zien waren die voldeden aan de bovengenoemde signalementen.
Signalement NN2
donkere huidskleur
kort zwart haar
brildragend
zwarte jas
zwarte/blauwe broek van het merk Nike
gele supermarkt tas van de [naam 3]
Station [plek 1]
Camera 4 14.21.59 uur
NN2 stapt in de metro op metrostation [plek 1]
Camera 5 21.35.02 uur
NN1 en NN2 passeren de toegangspoortjes van metrostation [plek 1] . NN1 heeft een donkere jas aan waarbij de grijze capuchon van zijn trui nog zichtbaar is. NN2 heeft witte bovenkleding aan.
Station [plek 5]
Camera 2 00.13.49 uur
NN1 en NN2 gaan metrostation [plek 5] binnen
8. Een proces-verbaal van bevindingen rechercheren camerabeelden, met nummer 2017167543, van 2 september 201, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 2042-2043.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb de aangifte van [slachtoffer 1] opgenomen. Het signalement NN2 dat door aangever werd opgegeven kwam mij bekend voor en deed mij denken aan Okoh. Ik herkende de persoon op de camerabeelden omschreven als NN2 als [verdachte] , geboren [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] . Ik ken de bovengenoemde persoon ambtshalve.
Ik heb tijdens mijn werkzaamheden meerdere malen contact met hen gehad. Bovendien heb ik hem een dag na de straatroof staande gehouden waarbij de kleding overeenkomt met de foto op de aandachtsvestiging.
9. De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2019:
Deze waarneming behelst, zakelijk weergegeven het volgende:
De door de verdachte ter terechtzitting aan het hof getoonde broek, welke hij naar eigen zeggen op 18 oktober 2017 droeg is zwart van kleur en van het merk Nike.

Voorwaardelijk verzoek

Door de raadsvrouw is ter terechtzitting in hoger beroep verzocht – indien het hof de verdachte niet vrijspreekt – de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] te doen horen als getuige en dit verzoek te beoordelen aan de hand van de criteria van het verdedigingsbelang, gelet op het feit dat de verdediging ondanks herhaald aandringen eerst op 14 maart 2019 de appel-schriftuur heeft ontvangen, alsmede een Foslo confrontatie.
Anders dan door de raadsvrouw bepleit is het hof van oordeel dat het voorwaardelijk verzoek beoordeeld dient te worden aan de hand van het noodzaak-criterium, nu deze verzoeken eerst ter terechtzitting zijn gedaan. Het hof wijst deze verzoeken af en overweegt daartoe dat gegeven de door de raadsvrouw onderbouwing de noodzaak daartoe niet is gebleken. is.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot 100 uur taakstraf subsidiair 50 dagen jeugddetentie en een maand jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tezamen met zijn medeverdachte op de openbare weg twee jongens benaderd, is met hen opgelopen, heeft hen bedreigd en geweld toegepast om hen geld afhandig te maken. Een van de jongens is in zijn gezicht geslagen, de ander is bij zijn keel gegrepen en in de struiken geduwd. Een van de jongens is daadwerkelijk van een geldbedrag beroofd, bij de andere jongen is het bij een poging gebleven. Een angstaanjagende gebeurtenis voor beide slachtoffers, op dat moment pas 15 jaar oud. Het hof neemt dit de verdachte en zijn medeverdachte ernstig kwalijk.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS, waarin voor een enkele straatroof vanaf 60 uur taakstraf dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie wordt genoemd.
Het hof weegt in strafverzwarende zin mee dat in dit geval sprake is van twee jonge slachtoffers, dat er geweld is gebruikt en dat de verdachte bij dat geweld een aanzienlijke rol heeft gespeeld.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Om de verdachte ervan te weerhouden zich met strafbare feiten in te laten, acht het hof een voorwaardelijk strafdeel op zijn plaats. Gezien de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat een andere dan een vrijheidsstraf zoals gevorderd door de advocaat-generaal voor dit voorwaardelijk deel niet in aanmerking komt. Daarnaast acht het hof de onvoorwaardelijke werkstraf die de advocaat-generaal vorderde passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 april 2019.
=========================================================================
[…]