ECLI:NL:GHARL:2014:3013

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2014
Publicatiedatum
11 april 2014
Zaaknummer
21-002972-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2013. Het hof heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat de appelschriftuur pas twee maanden na het instellen van het hoger beroep was ingediend. De officier van justitie had op 11 februari 2013 hoger beroep ingesteld, maar de appelschriftuur kwam pas op 26 april 2013 bij de rechtbank binnen, wat in strijd is met de termijn van veertien dagen die is voorgeschreven in het Wetboek van Strafvordering.

Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van de zaak, waaronder de mate van termijnoverschrijding en het feit dat het om een minderjarige verdachte ging. De advocaat-generaal voerde aan dat er sprake was van hoge werkdruk en juridische problematiek, maar het hof oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het hof benadrukte dat in het jeugdstrafrecht voortvarendheid is vereist en dat de werkdruk van het openbaar ministerie geen geldige reden kan zijn voor het niet tijdig indienen van de appelschriftuur.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het belang van de sanctionering van de termijnoverschrijding zwaarder weegt dan het belang van het hoger beroep. De beslissing van het hof was dat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep, waarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef. Deze uitspraak onderstreept het belang van het naleven van procesregels en termijnen in het strafrecht, vooral in zaken die minderjarigen betreffen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002972-13
Uitspraak d.d.: 2 april 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2013 met parketnummer 16-653128-12 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 april 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr B. Hartman, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De officier van justitie heeft op 11 februari 2013 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 29 januari 2013. De op 12 april 2013 gedateerde appelschriftuur is pas op 26 april 2013 bij de centrale balie van de rechtbank Midden-Nederland ingekomen.
De officier van justitie heeft dus niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, ingediend.
Volgens vaste jurisprudentie over artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard als de appelschriftuur van het OM niet tijdig is ingediend.
De rechter moet daarbij een belangenafweging maken.
De beantwoording van de vraag of het belang van het appel zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het OM om tijdig een appelschriftuur in te dienen, is in hoge mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval volgens de Hoge Raad (LJN BK0910).
De advocaat-generaal heeft als rechtvaardiging aangevoerd dat er tussentijds een andere officier van justitie op de zaak is gezet, er sprake was van juridische problematiek (Vidgen) en de werkdruk bij het openbaar ministerie hoog is. De advocaat-generaal heeft het hof verzocht het openbaar ministerie ondanks de te late indiening van de appelschriftuur, ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep.
De raadsman heeft bepleit dat de werkdruk bij het openbaar ministerie geen afdoende reden is om in deze zaak de appelschriftuur zoveel later in te dienen, zeker nu het een minderjarige verdachte betreft. Daarom moet het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of het belang van het appel zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan de genoemde termijnoverschrijding, heeft het hof de volgende feiten en omstandigheden meegewogen.
De overschrijding van de termijn (twee maanden) is aanzienlijk. Het gaat om een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, waarbij juist gelet op de aard en het karakter van het jeugdstrafrecht voortvarendheid is aangewezen. Bovendien heeft de advocaat-generaal ter zitting aangegeven dat zij de officier van justitie nog heeft geattendeerd op het belang van tijdige indiening van de appelschriftuur. Uit de stukken blijkt dat op 29 januari 2013, de datum van de uitspraak, een afschrift van het Promisvonnis aan partijen is verstrekt. De officier van justitie die bij de inhoudelijke behandeling op 15 januari 2013 heeft opgetreden is dezelfde officier van justitie die de appelschriftuur heeft ingediend. De zogenaamde Vidgenproblematiek is op die zitting uitvoerig aan de orde geweest en in het Promisvonnis is daar door de rechtbank uitvoerig op ingegaan. Uit de aard en omvang van de appelschriftuur komt niet naar voren dat er van de zijde van het openbaar ministerie sprake is van nieuwe naar voren gebrachte juridische punten. De door de advocaat-generaal genoemde hoge werkdruk kan, zeker gelet op hetgeen hiervoor is vermeld, naar het oordeel van het hof in deze zaak geen geldige reden voor deze termijnoverschrijding zijn.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het belang van de sanctionering van de termijnoverschrijding zwaarder weegt dan het belang van het appel. Daarom zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr M. Barels, voorzitter,
mr G. Mintjes en mr R.H. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 2 april 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.