ECLI:NL:GHDHA:2019:1434
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische kamer van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een besloten vennootschap, die eerder was veroordeeld voor opzettelijke overtreding van milieuwetgeving. De rechtbank had de vordering afgewezen, waarop het Openbaar Ministerie in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er sprake was van relatieve illegaliteit, en dat er onvoldoende bewijs was voor het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof concludeerde dat het ontnemingsrapport en de bijlagen niet voldoende aanknopingspunten boden om een schatting van het voordeel te maken. Het hof verwierp ook de argumenten van de verdediging over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep en de ontnemingsvordering. Uiteindelijk werd de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen, en het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep. De beslissing werd genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.