ECLI:NL:GHDHA:2019:2361

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
22-002446-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak met geweld in Gouda

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1992, was eerder veroordeeld voor een poging tot woninginbraak in Gouda op 18 november 2016. Tijdens de nachtelijke uren heeft de verdachte samen met een ander geprobeerd in te breken in een woning. De verdachte werd betrapt door de eigenaar van de woning, die geluiden hoorde en naar buiten ging kijken. De verdachte en zijn mededader zijn vervolgens gevlucht, maar de verdachte werd later door de politie aangehouden. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van meerdere ten laste gelegde feiten, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor de poging tot woninginbraak. Het Openbaar Ministerie stelde hoger beroep in, maar het hof verklaarde het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep vanwege het te laat indienen van de appelmemorie. Ook de verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de vrijspraken. Het hof oordeelde dat de poging tot woninginbraak wettig en overtuigend bewezen was, en dat de verdachte strafbaar was. De opgelegde straf van vijf maanden gevangenisstraf werd bevestigd, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002446-17
Parketnummer: 09-819269-16
Datum uitspraak: 4 september 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 mei 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1992,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in de [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 21 augustus 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tot en met 10 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts zijn in eerste aanleg de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep
Op 1 juni 2017 heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld tegen het vonnis d.d. 22 mei 2017 waarbij de verdachte is vrijgesproken van de onder 2 tot en met 10 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft vervolgens eerst op 13 juli 2017 een appelmemorie ingediend bij de griffie van de rechtbank Den Haag. Daarmee heeft de officier van justitie – gelet op het bepaalde in het eerste lid van artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering – de termijn voor het indienen van de appelmemorie met ongeveer één maand overschreden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen verklaring voor het te laat indienen van de appelmemorie gegeven. De advocaat-generaal heeft de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is, ter beoordeling aan het hof voorgelegd. De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep bepleit.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 410, eerste lid jo. 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan aan de niet tijdige indiening van een schriftuur houdende grieven door het Openbaar Ministerie de sanctie van niet-ontvankelijkheid worden verbonden (zie HR 7 juli 2009, NJ 2009,403; HR 2 februari 2010, NJ 2010,88). De wetgever heeft het aan het oordeel van de rechter overgelaten of de omstandigheid dat niet tijdig een appelschriftuur is ingediend, in concreto tot niet-ontvankelijkheid dient te leiden (Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 12, 36 en 51).
Het hof dient te beoordelen of het belang van het ingestelde beroep zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van de niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het Openbaar Ministerie om tijdig een schriftuur houdende de grieven in te dienen.
De termijn voor het indienen van een appelschriftuur is met ongeveer een maand overschreden. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen, laat staan een aanvaardbare, verklaring voor het te laat indienen van de appelmemorie gegeven. Het feit dat de appelmemorie duidelijk maakt waartegen het hoger beroep zich richt, dat de verdachte weet wat hem verweten wordt en dat het hof geen nadeel van de te late indiening heeft ondervonden bij de voorbereiding van de zitting maakt de overschrijding van de termijn, en daarmee het verzuim, niet minder ernstig. Voorts heeft de advocaat-generaal geen argumenten aangedragen waarom het belang van beoordeling van de strafzaak in hoger beroep in dit geval zwaarder zou moeten wegen dan het belang dat is gemoeid met het in artikel 410, eerste lid Sv gegeven voorschrift. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval het belang van de strafzaak – waaronder mede begrepen de ernst van de aan de verdachte verweten strafbare feiten - niet zodanig groot is dat dat behoort te prevaleren boven het belang van sanctionering van het gewraakte verzuim. Derhalve zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 tot en met 10 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover gelet op het voorgaande in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd dat:
1.
Zaak 1 (Poging woninginbraak [adres], Gouda, gevolgd door geweld)
hij op of omstreeks 18 november 2016 te Gouda om ongeveer 00:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres], alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende wilden bevinden, weg te nemen geld en goederen van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming,
- door naar die woning toe te gaan en/of
- de (poort)deur van de achtertuin van die woning te openen en de tuin in te gaan en/of
- aan de achterdeur van die woning te voelen en/of
- op een balkon van die woning te klimmen en/of
- een raam van die woning te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [getuige], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het geven van een duw aan die [getuige].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van de gronden in die zin dat toepassing wordt gegeven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat het onder 1 ten laste gelegde bewezen dient te worden verklaard.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde, dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling van het ten laste gelegde [1]
Het hof kan zich grotendeels met de bewijsoverwegingen van de rechtbank, zoals opgenomen in het vonnis waarvan beroep, verenigen. Ten behoeve van de leesbaarheid van het arrest zal het hof deze bewijsoverwegingen opnieuw opnemen, daar waar nodig aangepast en aangevuld.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak gepleegd met een of meer anderen. Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de volgende feiten en omstandigheden vast.
Door de heer [aangever 1] is aangifte gedaan van een poging woninginbraak in zijn woning gelegen aan de [adres] te Gouda. De aangever heeft verklaard dat de achterzijde van zijn woning bereikbaar is via een deur die altijd dicht zit, maar niet is afgesloten. Op 18 november 2016, rond 00:30 uur, werd aangever wakker van breekgeluiden afkomstig van het balkon van zijn slaapkamer. Aangever is op het balkon gaan kijken en zag braakschade bij een raam. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij die dag samen met een vriend bij de voornoemde woning aanwezig was. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij zag dat zijn vriend aan de deur van de woning rommelde, dat hij weg was gelopen, maar dat hij terug ging om aan zijn vriend te vertellen dat hij daadwerkelijk weg ging. Op het moment dat er opeens een man voor hem stond, is hij weggerend. De reden hiervoor was dat hij gesignaleerd stond. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat hij op dat moment een zaklamp bij zich had. [3]
De voornoemde verklaring van de verdachte komt voor wat zijn aanwezigheid daar overeen met de verklaring van getuige [getuige], die naast zijn ouders woont op de [adres 2] te Gouda. Deze getuige heeft verklaard dat hij vanuit het zijraam van zijn huis twee personen op de oprit van zijn ouders ziet staan. Eén van deze personen liep naar achteren en de andere persoon bleef staan. De getuige heeft verklaard naar buiten te zijn gegaan en deze laatste persoon te hebben verrast. Die persoon is er vervolgens vandoor gegaan. De getuige is achter de persoon aangegaan en heeft van deze persoon tijdens diens vlucht een duw gekregen. [4]
De zoon van getuige [getuige], genaamd [getuige 2], is tevens woonachtig naast aangever op de [adres 2]. Ook hij is als getuige door de politie gehoord. Deze getuige heeft verklaard te hebben gezien dat er twee Marokkaanse jongens in het halletje van de woning van zijn opa en oma stonden. Hij verklaarde dat hij lichtbundels van twee zaklampen zag. Voorts heeft hij verklaard dat de jongens naar de achterzijde van de woning liepen en dat één van de jongens rommelde aan de achterdeur van de woning. De andere jongen bleef heen en weer lopen tussen de achterdeur en de tussendeur naar de achtertuin. De getuige ziet vervolgens zijn vader op de jongens afrennen en ziet dat één van de jongens zijn vader passeert en hem een duw geeft. [getuige 2] is achter deze persoon aangerend, en [getuige 2] heeft later gezien dat deze persoon (naar later blijkt de verdachte, zie hierna) in de sloot is gesprongen. [5]
Op 18 december 2016, omstreeks 00:38 uur kreeg de politie een melding dat twee jongens in de tuin op de [adres] te Gouda liepen en dat zij wilden gaan inbreken in een woning. De verbalisanten kregen te horen dat de verdachten inmiddels waren weggerend naar het [x] in de richting van de [y]. Eén van de verdachten is vervolgens aldaar in een sloot gesprongen. Hij zwom naar de overkant in de richting van het [kade], alwaar hij de kade weer is opgeklommen. De verbalisanten, die inmiddels op de [kade] waren, zagen dat een persoon in hun richting rende. Deze persoon sprong in het water van de Breevaart en zwom naar de voetbalvelden toe. Aldaar is de verdachte aangehouden door de politie, welke zag dat de verdachte voor hun de ambtshalve bekende [verdachte] betrof. [6]
Op grond van de inhoud van de bovenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Daarbij is sprake geweest van de voor het medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn mededader, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en zijn mededader elk een onmisbare rol hebben gehad bij de voltooiing hiervan. Immers volgt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat beide personen naar de achtertuin zijn gelopen van de woning, waarbij ze door een dichte tuindeur zijn gekomen. Beide personen hebben met zaklampen geschenen, hetgeen op zichzelf al een rol van betekenis vormt aangezien het feit in de nacht werd gepleegd. Het heen en weer lopen van de verdachte, wordt door het hof beschouwd als op de uitkijk staan. De lezing van de verdachte inhoudende – kort gezegd – dat hij niet wegging maar terugliep naar de andere persoon om hem te vertellen dat hij niet aan de inbraak mee ging doen, acht het hof onaannemelijk.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, kan naar het oordeel van het hof worden vastgesteld dat de verdachte zich amen met in ieder geval één onbekend gebleven persoon schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
Zaak 1 (Poging woninginbraak [adres] 139, Gouda, gevolgd door geweld)
hij op
of omstreeks18 november 2016 te Gouda om ongeveer 00:30 uur,
in elk gevalgedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning aan de [adres], alwaar verdachte en
/ofzijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende wilden bevinden, weg te nemen geld en goederen van hun
/zijngading, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededadersen zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen
en/of die/dat weg te nemen geld en goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengendoor middel van braak
, verbrekingen
/ofinklimming,
- door naar die woning toe te gaan en
/of
- de (poort)deur van de achtertuin van die woning te openen en de tuin in te gaan en
/of
- aan de achterdeur van die woning te voelen en
/of
- op een balkon van die woning te klimmen en
/of
- een raam van die woning te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd vergezeld
en/of gevolgdvan geweld
en/of bedreiging met geweldtegen [getuige], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal gemakkelijk te maken en/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
en/of aan (een) andere deelnemer(s) hetzijde vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,welk geweld
en/of welke bedreiging met geweldbestond
(en)uit het geven van een duw aan die [getuige].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Voorts grondt het hof zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor weergegeven - in de voetnoten 1 tot en met 6 vermelde - bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming, vergezeld van geweld gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in de nacht, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Met zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het persoonlijk eigendom en de persoonlijke levenssfeer van een ander. Het is algemeen bekend dat woninginbraken, alsmede pogingen daartoe, gevoelens van angst en onveiligheid kunnen veroorzaken bij zowel de bewoners van de desbetreffende woning als bij de buurtbewoners. De verdachte heeft hier geen acht op geslagen en kennelijk enkel uit eigen financieel gewin gehandeld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte – gezien de veelvuldige veroordelingen voor soortgelijke feiten – gekozen heeft voor een criminele carrière en tot nog toe er geen blijk van geeft zijn leven een wending ten goede te willen geven.
Het hof is, met de rechtbank, - alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt, niettegenstaande de toepasselijkheid van artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. I.P.A. van Engelen, mr. F.W. van Lottum en mr. F.P. Geelhoed, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 september 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PLI500-2016320541, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 184.
2.Proces-verbaal van aangifte, blz. 38-39;
3.Eigen verklaring verdachte ter terechtzitting hoger beroep d.d. 21 augustus 2019;
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, pg. 50-51;
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, pg. 43-44;
6.Proces-verbaal van aanhouding, pg. 18-21.