ECLI:NL:HR:2009:BI1171
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- M.A. Loth
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de dagvaarding en telastlegging van bepaalde feiten in smaadzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 september 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was in eerste instantie veroordeeld voor smaad, omdat hij via geschriften de eer en goede naam van de benadeelde partij had aangerand. De Hoge Raad oordeelde dat een verweer tot nietigheid van de dagvaarding niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd, omdat dit samenhangt met feitelijke waarderingen. Daarnaast werd er een belangrijke overweging gemaakt over de tenlastelegging van 'bepaalde feiten' volgens artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad stelde dat de tenlastelegging voldoende concreet moet zijn en dat het aan de strafrechter is om te beoordelen of de telastlegging kan worden bewezen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden berecht. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een duidelijke en specifieke tenlastelegging in smaadzaken, en de rol van de rechter in het beoordelen van de feitelijke omschrijving van de tenlastelegging.