In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1948 en wonende te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld voor het aanranding van de eer en goede naam van [benadeelde]. De tenlastelegging betrof uitlatingen die de verdachte had gedaan over [benadeelde], die als organisator van een beurs werd beschuldigd van het verkopen van het boek 'Mein Kampf' en het organiseren van een nazibeurs. Het hof heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 2 maart 2018 en 19 oktober 2018, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte door zijn raadsman, mr. A.J. Kiela.
Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en geoordeeld dat de uitlatingen van de verdachte niet bewezen zijn. Het hof concludeert dat de verdachte niet de eer en goede naam van [benadeelde] heeft aangetast, omdat de uitlatingen niet als een aanranding van de eer kunnen worden gekwalificeerd. Het hof overweegt dat de beurs waar [benadeelde] bij betrokken was, algemeen gericht was op voorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog en dat de uitlatingen van de verdachte in de context van de beurs niet onnodig grievend waren. De verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde en de vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van vrijheid van meningsuiting en de context waarin uitlatingen worden gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de uitlatingen van de verdachte, hoewel kritisch, niet als smadelijk kunnen worden aangemerkt, gezien de omstandigheden van de zaak en de rol van [benadeelde] als organisator van de beurs.