ECLI:NL:GHSHE:2024:3636

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
20-000754-24
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake laster en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor laster en kreeg een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter had ook een contactverbod opgelegd met het slachtoffer, dat in deze zaak als benadeelde partij optreedt. De verdachte had op 9 november 2022 via een advertentie op een website lasterlijke uitlatingen gedaan over het slachtoffer, wat leidde tot de aangifte van smaad/laster. De politierechter had de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 400,00 toegewezen, wat het hof in hoger beroep bevestigde. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair tenlastegelegde en dat de lasterlijke uitlatingen de eer en goede naam van het slachtoffer ernstig hadden aangetast. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en legde de verdachte een gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer. De vordering tot schadevergoeding werd eveneens toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000754-24
Uitspraak : 15 november 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 7 maart 2024, parketnummer 03-118046-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 03-323487-20, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van ‘laster’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft de politierechter, naast de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] . De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] volledig toegewezen tot een bedrag van € 400,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de politierechter de verdachte veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot aan het vonnis begroot op nihil. Tot slot heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van de onder parketnummer
03-323487-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] . Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij volledig zal toewijzen en de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 03-323487-20 voorwaardelijk opgelegde straf zal gelasten.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair, zo begrijpt het hof, vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouw een straftoemetingsverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer
03-323487-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf voor de duur van 60 uren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de raadsvrouw primair bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair bepleit de vordering te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2022 te Echt, gemeente Echt-Susteren, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een advertentie op de website [website] te plaatsen met in de omschrijving (onder andere) de volgende tekst:
- Laat je zoon maar niet horen dat je tijdens de zwangerschap flink hebt gesnoven;
- dat je elke dag speed snoof en nog steeds snuift;
- jij wilde hetzelfde leven als [naam 1] (...) zogenaamd alleen zijn terwijl ze oude mannen pijpt;
- jullie zijn goedkope hoeren;
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 november 2022 te Echt, gemeente Echt-Susteren opzettelijk [slachtoffer] , in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door een advertentie op de website [website] te plaatsen met in de omschrijving (onder andere) de volgende tekst:
- Laat je zoon maar niet horen dat je tijdens de zwangerschap flink hebt gesnoven;
- dat je elke dag speed snoof en nog steeds snuift;
- jij wilde hetzelfde leven als [naam 1] (...) zogenaamd alleen zijn terwijl ze oude mannen pijpt;
- jullie zijn goedkope hoeren.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2022 te Echt, gemeente Echt-Susteren opzettelijk de eer en goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een advertentie op de website [website] te plaatsen met in de omschrijving (onder andere) de volgende tekst:
- Laat je zoon maar niet horen dat je tijdens de zwangerschap flink hebt gesnoven;
- dat je elke dag speed snoof en nog steeds snuift;
- jij wilde hetzelfde leven als [naam 1] (...) zogenaamd alleen zijn terwijl ze oude mannen pijpt; - jullie zijn goedkope hoeren,
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal Eind PV van de politie eenheid Limburg, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent van politie, zaakregistratienummer PL2300 (met pen doorgehaald en toegevoegd 233F)-2022182453, gesloten d.d. 17 mei 2023, inhoudende een verzameling in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 28. De inhoud daarvan is hierna telkens zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 november 2022, dossierpagina’s 3-5, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
Ik doe aangifte c.q. klacht van smaad/laster tegen [verdachte] (
het hof begrijpt telkens: [verdachte]). Ik heb aan niemand het recht en/of de toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.
[verdachte] , [adres] , is mijn echtgenoot geweest. Ongeveer
vier jaar geleden ben ik van hem gescheiden.
Op 9 november 2022 heeft [verdachte] op [website] verschillende berichten gezet. Ik word in het artikel dat ik als bijlage 2 bij dit proces-verbaal voeg, afgeschilderd als hoer en dat ik iedereen bedrieg en van alles beloofd zou hebben. Ook schrijft [verdachte] erin dat ik tijdens mijn zwangerschap speed gesnoven had en dat ik van alles verkloot had.
Door deze berichten word ik aangetast in mijn goede naam en eerbaarheid. Deze berichten zet hij ongeveer wekelijks op [website] , [website 2] en [website 3] .
2.
Een geschrift, te weten een screenshot van een [website] -advertentie d.d. 9 november 2022, geplaatst door de verdachte, als bijlage 2 gevoegd bij het proces-verbaal van aangifte, dossierpagina 7, voor zover inhoudende:
“Laat het jouw zoon maar niet horen dat je tijdens zijn zwangerschap flink hebt gesnoven en wat je allemaal hebt liggen te verkloten (…) dat je elke dag speed hebt gesnuift en nog steeds elke dag snuift (…) hetzelfde leven als [naam 1] wilde je.. die dikke hoer wat een goeie vriendin van je is (…) dat vinden alle goedkope amateur hoeren fijn… en zogenaamd alleen zijn…terwijl ze oude kerels pijpt (…) Jij/jullie je goedkope…HOREN…(is in ut Limburg).”
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2023, dossierpagina 24, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 15 maart 2023 vorderde ik [website] om de identificerende gegevens te verstrekken van de gebruiker welke advertentie [nummer] (
hof: de advertentie bedoeld in bewijsmiddel 2) geplaatst had.
Ik zag dat de gebruiker als postcode, e-mailadres en telefoonnummer het volgende op had gegeven: [postcode] , [e-mailadres] en [telefoonnummer] . Vervolgens keek ik in de politiesystemen en zag ik dat [verdachte] woonachtig is op de genoemde postcode. Vervolgens zag ik dat het bij de politie geregistreerde telefoonnummer en e-mailadres overeenkwamen met de genoemde gegevens.
4.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 februari 2024, dossierpagina’s 1-3, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
V: staat voor vraag verbalisant
A: staat voor antwoord verdachte
V: Er is aangifte tegen jou gedaan omdat je via [website] de volgende advertentie
hebt geplaatst. Wat kun je daar over verklaren?
V: Verbalisant toont de verdachte bijlage 1 en 2 van het proces verbaal van aangifte.
V: Het advertentienummer is door ons bevraagd en daaruit blijkt dat de advertentie is
geplaatst met jouw [account] . Wat kun je daar over verklaren?
A: Dat is ook zo.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van laster is onder meer vereist dat sprake is van tenlastelegging van een “bepaald feit” als bedoeld in art. 261 Sr. Daarvan is sprake, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het “feit” niet het gedrag van die ander betreft, maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, als het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaald persoon (vgl. HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171 en HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1556).
De verdachte die een feit aan een ander ten laste legt, moet dat opzettelijk doen. Zijn opzet kan blijken uit objectieve omstandigheden, zoals de inhoud en de vorm van de uiting en de wijze waarop deze is gedaan. Aan het opzetvereiste is in ieder geval voldaan indien kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten minste van het smadelijke karakter van het door hem ten laste gelegde feit bewust is geweest (vgl. HR 21 oktober 1980, NJ 1981/69). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever onder het begrip "feit" verstaat een feit dat geschikt is om iemands integriteit aan te tasten. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat het begrip "feit" in de betekenis van art. 261 Sr een als misdrijf te kwalificeren gedraging moet inhouden (vgl. HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2291, NJ 2016/478, m.nt. N. Keijzer ) of een gedraging die in het maatschappelijk verkeer als moreel verwerpelijk kan worden beschouwd (vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:904 en HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1556).
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de [website] advertentie op 9 november 2022 online heeft gezet. Het hof is voorts van oordeel dat de door de verdachte gedane tenlasteleggingen duidelijk te onderkennen concrete gedragingen van aangeefster [slachtoffer] aanwijzen, te weten het snuiven van speed tijdens de zwangerschap en nog steeds elke dag speed snuiven, het pijpen van oude mannen en het zijn van een goedkope hoer. Die gedragingen hebben naar het oordeel van het hof een moreel verwerpelijk karakter. Het bestanddeel “telastlegging van een bepaald feit” is daarmee vervuld.
Het opzet van de verdachte is gericht op de aanranding van de eer en de goede naam van aangeefster [slachtoffer] . Dit leidt het hof af uit de inhoud en de vorm van de uitlatingen en de wijze waarop de uitlatingen zijn gedaan.
Alles overwegende acht het hof het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, omdat de verdachte wist dat de inhoud van het bericht op [website] in strijd met de waarheid was. Uit niets blijkt dat datgene wat in de advertentie is opgenomen enige grond van waarheid bevat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

laster.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat de verdachte wankel in de maatschappij staat: hij is afgekeurd, staat onder bewind en heeft geen sociaal netwerk. Voorts heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat hetgeen er tussen de ex-echtelieden speelde genuanceerder ligt dan enkel onderhavige zaak. De verdachte heeft destijds ook aangifte gedaan tegen aangeefster wegens belediging. Overigens is het momenteel rustig tussen aangeefster en de verdachte, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan laster door een [website] advertentie online te zetten met daarin verschillende grievende onwaarheden over het slachtoffer. Het slachtoffer is door het online zetten van deze lasterlijke gegevens ernstig in haar persoonlijke levenssfeer getroffen en zij loopt het risico dat door deze valse aantijgingen een verkeerd beeld van haar ontstaat. Het slachtoffer is door het handelen van de verdachte in haar eer en goede naam geschaad.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 6 september 2024, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk ter zake van strafbare feiten, waaronder voor bedreiging, vernieling en huisvredebeuk met aangeefster [slachtoffer] als slachtoffer, is veroordeeld. Ook is de verdachte destijds een contactverbod en een locatieverbod opgelegd. Dit alles heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich wederom jegens aangeefster strafbaar te gedragen.
Voort heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
In het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit, als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] verbinden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 400,00 bestaande uit immateriële schade.
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering geheel toegewezen tot een bedrag € 400,00.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair bepleit de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair de vordering van de benadeelde partij te matigen tot € 200,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 400,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van 8 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 8 september 2021 onder parketnummer 03-323487-20 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit de op te leggen gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een vergelijkbaar strafbaar feit schuldig heeft gemaakt en gelet op het justitiële verleden van de verdachte, de tenuitvoerlegging van de gehele voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 261 en 262 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben – in welke vorm dan ook, ook niet via derden – met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 2] ;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 november 2022 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Limburg van 8 september 2021, parketnummer 03-323487-20, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Aldus gewezen door:
mr. S.V. Pelsser, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. P.J.D.J. Muijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Benschop, griffier,
en op 15 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.