ECLI:NL:GHAMS:2018:1285

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
23-004451-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens noodzakelijke verdediging en goed vertrouwen in beschuldigingen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was aangeklaagd voor het opzettelijk aangeranden van de eer en goede naam van een slachtoffer door middel van het bouwen van een website waarop beschuldigingen over het gedrag van het slachtoffer werden geplaatst. De verdachte had dit gedaan in een context waarin zij en andere buurtbewoners ernstige overlast ervoeren van het slachtoffer, maar de politie en gemeente geen adequate maatregelen namen. Het hof oordeelde dat de verdachte te goeder trouw had gehandeld en dat haar acties voldeden aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Hierdoor was er geen sprake van een strafbaar feit en werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard omdat deze was ingetrokken in hoger beroep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004451-16
datum uitspraak: 17 april 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-194347-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 april 2016 tot en met 22 september 2016 te Heemskerk en/of elders in Nederland (telkens) opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door een website [website] te bouwen en/of (vervolgens) online te zetten en/of via deze website een online dossier over stalking gepleegd door die [slachtoffer] openbaar te maken en/of op deze website incidenten met betrekking tot die [slachtoffer] te melden, en/of op deze website beschuldigingen aan het adres van die [slachtoffer] te plaatsen over het terroriseren van de buurt met vernielingen, bedreigingen, mishandelingen en intimidatie;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Geldigheid van de inleidende dagvaarding

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer opgeworpen dat de feitelijke uitwerking in de tenlastelegging van de kwalificatieve term “tenlastelegging van een bepaald feit” niet een voldoende duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst. Hij heeft daaraan, mogelijk geïnspireerd door de overweging van de Hoge Raad in de laatste volzin van rechtsoverweging 3.2.3 in HR 29 september 2009, NJ 2009, 541, de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hieromtrent, en voor zover hij met het verweer tevens de begrijpelijkheid van de tenlastelegging aan de orde heeft willen stellen, geldt - naar het oordeel van het hof - het volgende.
De tenlastegelegde “tenlastelegging van een bepaald feit” is, na de wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, feitelijk uitgewerkt als:
een website [website] te bouwen en/of (vervolgens) online te zetten en/of via deze website een online dossier over stalking gepleegd door die [slachtoffer] openbaar te maken en/of op deze website incidenten met betrekking tot die [slachtoffer] te melden, en/of op deze website beschuldigingen aan het adres van die [slachtoffer] te plaatsen over het terroriseren van de buurt met vernielingen, bedreigingen, mishandelingen en intimidatie.
Aan de raadsman kan worden toegegeven dat deze feitelijke omschrijving niet zeer concreet is. De tenlastelegging moet echter worden gelezen tegen de achtergrond van het dossier. Daarin is opgenomen welke concrete incidenten en beschuldigingen op de website zijn vermeld. Hieruit kan in onderling verband en samenhang worden afgeleid om welke duidelijk te onderkennen concrete gedragingen het hier gaat. Tijdens het onderzoek van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep is daarenboven ook niet het verweer gevoerd, noch is anderszins gebleken, dat het voor de verdachte onduidelijk is geweest tegen welke feitelijke strafrechtelijke beschuldiging zij zich moest verdedigen.
Bij dit alles moet nog in aanmerking worden genomen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat het voor haar een principezaak betreft, waarin zij vindt dat zij niet onjuist heeft gehandeld. Zij geeft er aldus blijk van precies te weten waarom het gaat.
De slotsom is dan ook dat onvoldoende grond bestaat voor nietigverklaring van de dagvaarding wegens innerlijke tegenstrijdigheid of onduidelijkheid, noch voor vrijspraak om de reden dat de “tenlastelegging van een bepaald feit” feitelijk onvoldoende concreet is uitgewerkt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 23 april 2016 tot en met 22 september 2016 te Heemskerk telkens opzettelijk, de eer en de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen openlijk tentoongesteld, door een website [website] te bouwen en vervolgens online te zetten en op deze website incidenten met betrekking tot die [slachtoffer] te melden en op deze website beschuldigingen aan het adres van die [slachtoffer] te plaatsen over het terroriseren van de buurt met vernielingen, bedreigingen, mishandelingen en intimidatie.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt de bewijsmiddelen over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, met uitzondering van bewijsmiddel II en met dien verstande dat een kopie van bewijsmiddel IV aan dit arrest wordt gehecht en geacht wordt hier te zijn ingevoegd.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat aan de verdachte een geslaagd beroep op artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) toekomt.
Het hof overweegt als volgt.
In de buurt waarin de aangeefster en de verdachte woonden heeft zich gedurende de jaren 2011 tot 2017 een moeilijke situatie voorgedaan. Een groot aantal bewoners heeft ernstige overlast ervaren van de aangeefster. [1] De wijkpolitie heeft zich intensief met de situatie bezig gehouden, maar is niet in staat geweest de onrust tot een einde te brengen [2] . Aan de klachten van de bewoners over het gedrag van de aangeefster is geen strafrechtelijk gevolg gegeven.
Zo heeft zich bijvoorbeeld op 4 juni 2015 ‘H’ hevig verontwaardigd aan het politiebureau gemeld om een incident met de aangeefster te melden. Hij was in de [supermarkt] , in het bijzijn van zijn kinderen, ‘aangesproken’ door de aangeefster en uitgescholden/geïntimideerd. Bij het weglopen van huis werd H, vanaf het balkon van de aangeefster, gelegen boven de [supermarkt] , bespuugd en (wederom) uitgescholden. Hij wilde aangifte doen. Hem werd uitgelegd dat volgens de rapporteur geen strafbare feiten waren gepleegd en, als dat wel het geval is/zou zijn, strafrecht niet de oplossing zou zijn van deze situatie. [3]
Wel heeft de politie op 1 maart 2015 een lijvige ‘bestuurlijke rapportage’ aan de burgemeester van Heemskerk gezonden, met het doel “om de structurele overlast, veroorzaakt door het gedrag van betrokkene [slachtoffer] , kenbaar te maken bij de gemeente Heemskerk opdat deze een maatregel kan treffen om de overlast te doen stoppen” [4] . [5] Ook dit heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid. [6]
Voor zover al aangiftes door de politie zijn opgenomen, is daar geen strafrechtelijk gevolg aan gegeven. De aangeefster heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij tegenover de politie wilde reageren op de diverse beschuldigingen, maar dat de politie niet bereid was een verklaring van haar op te nemen, omdat ze niet de status van verdachte had. [7] De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de wijkpolitie geen aangiften wilde opnemen en haar heeft geadviseerd eerst bewijs te verzamelen van het gedrag van de aangeefster. Uit het uitblijven van een strafrechtelijke reactie op de klachten over de aangeefster en het insturen van een bestuurlijke rapportage aan de gemeente als hierboven vermeld, moet worden afgeleid dat de politie de voorkeur gaf aan een bestuursrechtelijke handhaving in plaats van een strafrechtelijke. Vervolgens bleek dat ook de gemeente geen adequate stappen ondernam om het lokale conflict te (doen) beëindigen.
Zo ontstond voor de verdachte een patstelling. De overlast die zij, en met name ook haar kinderen, alsmede overige buurtbewoners ervoeren, ging door en noch de justitiële, noch de bestuurlijke autoriteiten ondernamen adequate actie. Wat het beginnen van een strafrechtelijke onderzoek betreft werd het initiatief bij de verdachte gelegd. Zij moest maar eerst bewijs gaan verzamelen. Aan dit advies van de politie is zij op haar manier gevolg gaan geven.
Dit alles in aanmerking genomen is het te billijken dat de verdachte, die beroepsmatig websites ontwerpt en ten einde raad was, een website in de lucht heeft gebracht, met het doel om het probleem inzichtelijk te maken en op één plek een dossier op te bouwen, [8] waaruit het structureel overlastgevende gedrag van de aangeefster zou blijken. Zij heeft daarbij niet de naam van de aangeefster gebruikt. [9] Weliswaar heeft zij foto’s (het hof begrijpt: van de aangeefster) op de site gezet, maar hierop was het gezicht van de aangeefster onherkenbaar gemaakt. [10]
Onder die specifieke omstandigheden heeft de verdachte gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf en haar kinderen, althans heeft zij te goeder trouw kunnen aannemen dat de beschuldigingen van overlast, waarmee zij zelf ook daadwerkelijk werd geconfronteerd, waar waren en dat het algemeen belang het op deze wijze in de lucht brengen van de website eiste. Nu het handelen van de verdachte tevens voldoet aan de subsidiariteits- en proportionaliteitsvereisten, is het hof van oordeel dat de uitzondering van artikel 261, derde lid, Sr opgeld doet en dat in dat licht bezien niet gesproken kan worden van smaad of smaadschrift. Het bewezen verklaarde levert dan ook geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de kosten. De benadeelde partij bij het vonnis waarvan beroep in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de benadeelde partij haar vordering ingetrokken, zodat deze geen behandeling behoeft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. J.D.L. Nuis en mr. P.C. Römer, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2018.
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de verklaring van [naam 1] afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 24 juli 2017; de verklaring van [naam 2] afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 27 juli 2017; de verklaring van [naam 3] afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 6 oktober 2017; en de verklaring van [naam 4] , echtgenote van [naam 5] afgelegd op 27 juli 2017 bij de raadsheer-commissaris.
2.Zie bijvoorbeeld de verklaring van [naam 6] afgelegd bij de raadsheer-commissaris op 6 oktober 2017, pag. 4: “het is ons niet gelukt als politie de overlast rond mevrouw [slachtoffer] te stoppen. Het hield niet op.”
3.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] van 2 december 2016, pag. 5-6.
4.Bestuurlijke rapportage van 1 maart 2015, opgemaakt door [naam 7] , omtrent ‘Structurele overlast bewoonster [slachtoffer] , [adres 2] ’, gericht aan de Gemeente Heemskerk, burgemeester [naam 8] , pag. 3.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] van 2 december 2016, pag. 5.
6.Bestuurlijke rapportage van 1 maart 2015, opgemaakt door [naam 7] , omtrent ‘Structurele overlast bewoonster [slachtoffer] , [adres 2] ’, gericht aan de Gemeente Heemskerk, burgemeester [naam 8] , pag. 3.
7.Verklaring van de getuige [slachtoffer] afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2018.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte van 8 september 2016.
9.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 december 2016.
10.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 5 december 2016.