ECLI:NL:GHARL:2017:9381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
21-006107-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van smaadschrift wegens gebrek aan bewijs van tenlastelegging van een bepaald feit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 350,--, subsidiair 7 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij was toegewezen tot € 100,--. De verdachte had aangever, [benadeelde], op Facebook een 'beul' genoemd, wat leidde tot de aanklacht van smaadschrift. De verdediging betoogde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte 'een bepaald feit' had ten laste gelegd, zoals vereist onder artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 17 oktober 2017 en heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord. Het hof oordeelde dat de bewoordingen van de verdachte niet voldeden aan de eisen van artikel 261 Sr, omdat er geen sprake was van een duidelijke, concrete gedraging van de aangever die als feit kon worden aangemerkt. De uitspraak van de politierechter werd vernietigd, en het hof sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde. Tevens werd de benadeelde partij in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het ten laste gelegde handelen.

De beslissing van het hof benadrukt de noodzaak van een duidelijke en concrete tenlastelegging bij smaad, en dat algemene beschrijvingen of toeschrijvingen van eigenschappen niet voldoende zijn om aan de eisen van de wet te voldoen. Het hof heeft de zaak met zorg beoordeeld en de belangen van zowel de verdachte als de benadeelde partij in overweging genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006107-16
Uitspraak d.d.: 31 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2016 met parketnummer 18-016647-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 350,-- subsidiair 7 dagen hechtenis en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een bedrag van
€ 250,-- met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Hemelaar, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 350,-- subsidiair 7 dagen hechtenis, waarvan € 175,--, subsidiair 3 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 100,-- zonder wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te [plaats] opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [benadeelde] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door op Facebook een bericht te plaatsen voorzien van een foto van die [benadeelde] met daarbij een tekst waarin door verdachte de opmerking is geplaatst: "...dan wordt je op een achterbakse wijze via via uiteindelijk door een uitvoerder, je ziet hem hier staan, het is een zekere beul met de naam [benadeelde] , die niet op een uitspraak van de rechter wil wachten afgesloten, in de kou gezet", welke bericht door een (groot) aantal mensen is gedeeld en/of gelezen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Door de raadsman is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat niet bewezen kan worden dat verdachte 'een bepaald feit' heeft 'ten laste gelegd' - zoals bedoeld in artikel 261 van Strafrecht - waardoor de eer en/of goede naam van [benadeelde] is aangerand. Verdachte heeft [benadeelde] 'een beul' genoemd in een bericht op Facebook. Dit is niet het ruchtbaarheid geven aan een strafbare of beschamende daad van [benadeelde] door verdachte en derhalve geen smaad. Het handelden van aangever, te weten het afsluiten van de meter, dat door verdachte in zijn tekst wordt omschreven is verder geen tenlastelegging van een bepaald feit als bedoeld in artikel 261 van het wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voorop staat dat bij aanranding van iemands eer of goede naam door middel van telastlegging van een bepaald feit, zoals omschreven in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht, het anders dan bij belediging, waarvan aangifte is gedaan, moet gaan om een op zodanige wijze tenlastegelegd feit, dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging tegen één of meer aanwijsbare personen betreft.
Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van de betrokkene betreft maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, zo het wel gaat om zijn gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging. (Vgl. HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198 en HR 29 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1171.)
De ratio van de strafbaarstelling van smaad(schrift) ligt in de bescherming van de morele integriteit waarop een ieder in het maatschappelijk verkeer aanspraak kan maken. Bij het bestanddeel “ telastelegging van een bepaald feit” moet het niet alleen gaan om een ernstig feit zoals een misdrijf of een gedraging die moreel verwerpelijk (of: in strijd met de positieve moraal).wordt geacht, maar ook om een duidelijk te onderkennen concrete historische gedraging waarbij de betrokkenheid van het slachtoffer bij dat feit tot uitdrukking komt (zie Hoge Raad 3 mei 1937, NJ 1937, 1022 en Hoge Raad 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3143)
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, stelt het hof het volgende vast.
Verdachte heeft op Facebook een bericht geplaatst met daarbij een foto van aangever [benadeelde] en de tekst "… dan wordt je op een achterbakse wijze via via uiteindelijk door een uitvoerder, je ziet hem hier staan, het is een zekere beul met de naam [benadeelde] , die niet op een uitspraak van de rechter wil wachten afgesloten, in de kou gezet".
Het hof is van oordeel dat deze bewoordingen die verdachte jegens [benadeelde] heeft gebezigd op Facebook niet het ten laste leggen van een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van [benadeelde] is zoals bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht gelet op hetgeen het hof hierboven voorop heeft gesteld.. Het verweer van de raadsman treft derhalve doel. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,--. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. H.L. Stuiver en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 31 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.