4. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Voorwerp van het geschil
In hoger beroep heeft de Minister zich gericht tegen overweging 2.5.5 van de uitspraak die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan de vernietiging van de beslissing op bezwaar.
4.2 Procesbelang
Ter zitting heeft de Minister desgevraagd te kennen gegeven dat hij in ieder geval vanwege de veroordeling in de proceskosten van Radio Jazz, belang heeft bij beoordeling van overweging 2.5.5.
Het College is, in navolging van de rechtspraak van de Hoge Raad (onder meer arrest van 13 april 2007, LJN: BA2802), de Centrale Raad van Beroep (onder meer uitspraak van 12 februari 2010, LJN: BL3968), en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 7 december 2011, LJN: BU7066) van oordeel dat een bestuursorgaan belang heeft bij een door hem ingesteld hoger beroep, ook indien dat belang uitsluitend bestaat in het ongedaan maken, dan wel in hoogte doen aanpassen, van een door de rechtbank ten laste van dat orgaan uitgesproken verwijzing in de kosten van beroep of het ongedaan maken van een last tot betaling van griffierecht, zij het dat in die gevallen niet in het oordeel van de rechtbank over het geschil wordt getreden, voor zover dat niet op die kosten betrekking heeft. Het College zal een zodanig hoger beroep derhalve beoordelen, uitgaande van de overwegingen van de rechtbank.
De overweging waartegen de Minister zich in hoger beroep heeft gericht, ligt ten grondslag aan de vernietiging door de rechtbank van de beslissing op bezwaar en daarmee aan de veroordeling van de Minister in de proceskosten van Radio Jazz. Gelet hierop is het College van oordeel dat de Minister belang heeft bij beoordeling van het hoger beroep.
4.3 Inhoudelijke beoordeling van overweging 2.5.5
Bij de inrichting van de procedure tot toekenning van kavel A8 is destijds gekozen voor de mogelijkheid om een aanvraag voor een vergunning vereenvoudigd af te doen door de aanvraag niet in behandeling te nemen. Aldus staat alleen de overeenkomstig deze afdoeningsmogelijkheid genomen beslissing van de Minister ter beoordeling aan het College. Anders dan de Minister op de zitting als wens heeft uitgesproken, zal het College zich dus niet uitspreken over de situatie als het ontbreken van een bankgarantie een weigeringsgrond zou zijn geweest.
Ook in hoger beroep heeft de Minister zich op het standpunt gesteld dat met artikel 4, vijfde lid, Tijdelijke regeling een gebonden bevoegdheid voor de Minister in het leven is geroepen om de aanvraag buiten behandeling te stellen indien geen bankgarantie volgens het voorgeschreven model is overgelegd. In overweging 2.5.5 heeft de rechtbank dit standpunt uitdrukkelijk verworpen en geconcludeerd dat de Minister bij zijn beslissing om de aanvraag van Radio Jazz op grond van de Tijdelijke regeling buiten behandeling te stellen een belangenafweging had moeten maken. Uit die overweging leidt het College af dat de rechtbank daartoe artikel 4, vijfde lid, Tijdelijke regeling in overeenstemming met artikel 4:5, eerste lid, Awb heeft uitgelegd, in die zin dat de Minister op grond van eerstgenoemde bepaling in de onderhavige situatie de betrokken belangen moet afwegen.
Letterlijk gelezen lijkt artikel 4, vijfde lid, Tijdelijke regeling - door het gebruik van het woord "wordt" - de Minister geen ruimte te bieden voor een belangenafweging indien een aanvraag niet voldoet aan de eisen. De Minister heeft de bepaling ook zo toegepast: hij meende verplicht te zijn de aanvraag van Radio Jazz buiten behandeling te laten. Artikel 4, vijfde lid, Tijdelijke regeling schrijft echter ook voor dat artikel 4:5 Awb overeenkomstig wordt toegepast. Het College ziet hierin voldoende aanknopingspunten om de rechtbank te volgen in haar uitleg van artikel 4, vijfde lid, Tijdelijke regeling. In de toelichting op dit artikel is slechts de inhoud van deze bepaling weergeven zonder dat daarbij aandacht is geschonken aan de verhouding tot artikel 4:5 Awb. Anders dan de Minister heeft gesteld, biedt de toelichting derhalve geen steun voor het standpunt dat deze bepaling voorziet in een gebonden bevoegdheid.
Nu artikel 4, vijfde lid, Tijdelijke regeling aldus moet worden verstaan, kan in het midden worden gelaten of de stelling van de Minister juist is dat de discretionaire bevoegdheid van artikel 4:5 Awb kan worden ingevuld in lagere regelgeving.
Artikel 4:5, eerste lid, Awb geeft door het gebruik van het woord "kan" niet de verplichting om een aanvraag buiten behandeling te laten, maar een discretionaire bevoegdheid. Van die discretionaire bevoegdheid zal een bestuursorgaan pas na afweging van de betrokken belangen gebruik mogen maken, zoals volgt uit artikel 3:4 Awb. Nu vaststaat dat de Minister die belangenafweging niet heeft gemaakt, heeft de rechtbank terecht wegens strijd met artikel 3:4 Awb de beslissing op bezwaar vernietigd.
4.4 Slotsom
Gezien het voorgaande zal het College de aangevallen uitspraak aldus bevestigen.
Nu de aangevallen uitspraak in stand blijft, dient ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie griffierecht te worden geheven van de Staat der Nederlanden.
De Minister dient te worden veroordeeld in de proceskosten van Radio Jazz in verband met beroepsmatig verleende rechtsbijstand door haar gemachtigde in hoger beroep. Deze kosten worden vastgesteld op € 874,-- op basis van 2 punten (1 punt voor het verweer en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 437,-- per punt, waarbij het gewicht op gemiddeld is bepaald.