In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellante, die sinds 20 september 2012 arbeidsongeschikt is, heeft in 2015 een WGA-uitkering aangevraagd, die door het Uwv werd geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een aantal procedures en rapporten van deskundigen, heeft het Uwv in 2019 een gewijzigde beslissing genomen waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 65,92% werd vastgesteld, maar appellante werd nog steeds niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt beschouwd. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd en geoordeeld dat appellante recht heeft op een IVA-uitkering, omdat er geen behandelmogelijkheden meer zijn voor haar psychische aandoeningen. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die aanzienlijk waren door de complexiteit van de zaak. De Raad heeft ook de Staat veroordeeld tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 17.752,35, en de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn bedraagt € 4.500,-.