ECLI:NL:CRVB:2025:28
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vergoeding proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in WIA-zaak
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op vergoeding van daadwerkelijk gemaakte proceskosten en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om hem geen WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 8 januari 2025 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te wijken van de forfaitaire vergoeding voor proceskosten. Appellant had verzocht om een hogere vergoeding van € 47.100,-, maar de Raad heeft dit verzoek afgewezen en de kosten vastgesteld op € 6.343,50. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden met drie jaar en zes maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 3.500,- door de Staat der Nederlanden. De Raad heeft de eerdere besluiten van het Uwv vernietigd en bepaald dat appellant met ingang van 13 april 2017 recht heeft op een IVA-uitkering. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder van de forfaitaire regeling kan worden afgeweken.