ECLI:NL:HR:2006:AX1662
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie in belang der wet betreffende de toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht op vóór de wijziging gepleegde strafbare feiten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure in belang der wet, aangespannen door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden. De zaak betreft de toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, dat op 1 februari 2006 is gewijzigd. De vraag die centraal staat is of deze wijziging van toepassing kan zijn op strafbare feiten die vóór deze datum zijn gepleegd. De Hoge Raad oordeelt dat het hof ten onrechte artikel 14a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling sinds 1 februari 2006 luidt, heeft toegepast op feiten die voor deze datum zijn gepleegd. De wet herijking strafmaxima bevat geen relevante overgangsbepaling, en er is geen bewijs dat de wijziging van de wetgeving een verandering in de strafwaardigheid van de feiten met zich meebracht. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en stelt dat deze beslissing geen nadeel toebrengt aan de door de partijen verkregen rechten. De zaak betreft een veroordeelde voor zedenmisdrijven, die ter zake daarvan was veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, waarvan zestien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De Hoge Raad benadrukt dat de wetgever met de wijziging van artikel 14a beoogde om de strafmaxima beter af te stemmen op de maatschappelijke onaanvaardbaarheid van bepaalde feiten, maar dat deze wijziging niet van toepassing kan zijn op feiten die vóór de inwerkingtreding zijn gepleegd.