ECLI:NL:HR:2009:BJ3695

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02542
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote en kinderen in de periode van augustus 1994 tot en met februari 2003. De Hoge Raad heeft ambtshalve de verjaring van de strafvordering beoordeeld. Volgens de Hoge Raad was er meer dan zes jaar verstreken tussen de feiten en de vordering tot bewaring van de verdachte, waardoor het recht tot strafvordering was verjaard, tenzij de verjaring was gestuit door een daad van vervolging. Het Hof had moeten onderzoeken of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, maar dit onderzoek was niet adequaat uitgevoerd. Hierdoor was het bestreden arrest niet naar behoren gemotiveerd.

Daarnaast heeft de Hoge Raad de strafoplegging van het Hof beoordeeld. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad oordeelde dat deze strafoplegging in strijd was met de toepasselijke wetgeving, zoals die luidde tot 1 februari 2006. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlastegelegde feiten en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaken en de noodzaak voor de lagere rechters om zorgvuldig te onderzoeken of aan de vereisten voor vervolging is voldaan. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar verjaring een rol speelt.

Uitspraak

13 oktober 2009
Strafkamer
Nr. 08/02542
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 december 2007, nummer 23/003801-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie de Schie" te Rotterdam.
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.L. Kranendonk, advocaat te Beverwijk, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest met betrekking tot de beslissingen ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde feiten voor zover deze zouden zijn begaan in de periode augustus 1994 tot en met februari 2001, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Rechtbank in dit opzicht is vernietigd, tot niet-ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de vervolging van die feiten, tot vernietiging van de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1.1. Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder 2 tenlastegelegd dat:
"hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand augustus 1994 tot en met de maand december 1995 te IJmuiden, gemeente Velsen en/of te Haarlem (telkens) opzettelijk mishandelend een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]), zijnde respectievelijk zijn, verdachtes, echtgenote en/of kind(eren), (telkens) (met kracht) een of meermalen op de billen en/of in het gezicht en/of tegen het hoofd althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden
en/of dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand januari 1996 tot en met de maand juli 1999 te IJmuiden, gemeente Velsen en/of te Haarlem (telkens) opzettelijk mishandelend een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]), zijnde respectievelijk zijn, verdachtes, echtgenote en/of kind(eren), (telkens) (met kracht) een of meermalen op de billen en/of in het gezicht en/of tegen het hoofd althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden
en/of dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand augustus 1999 tot en met de maand februari 2003 te IJmuiden, gemeente Velsen en/of te Haarlem (telkens) opzettelijk mishandelend een of meer perso(o)n(en) (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]), zijnde respectievelijk zijn, verdachtes, echtgenote en/of kind(eren), (telkens) (met kracht) een of meermalen op de billen en/of in het gezicht en/of tegen het hoofd althans tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (opzettelijk) op het lichaam is gaan staan, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden."
3.1.2. De onder 2 tenlastegelegde feiten zijn strafbaar gesteld bij art. 300, eerste lid, (oud) in verbinding met art. 304, aanhef en onder 1o, (oud) Sr. Op mishandeling was ten tijde van de tenlastegelegde periode een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste twee jaren.
3.2. Het Hof heeft het tenlastegelegde bewezenverklaard met dien verstande dat de feiten zijn begaan op tijdstippen in de periode van de maand augustus 1994 tot en met de maand februari 2003.
3.3. Blijkens de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken is op 8 februari 2007 de bewaring van de verdachte gevorderd. Nu tussen de tijdstippen waarop een aantal feiten volgens de tenlastelegging is begaan enerzijds en de vordering tot bewaring anderzijds meer dan zes jaren zijn verlopen, zou - ingevolge art. 70, eerste lid aanhef en onder 2°, (oud) Sr in verbinding met art. 71 (oud) Sr - het recht tot strafvordering ten aanzien van die feiten vóór de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn verjaard, tenzij de verjaring ingevolge art. 72 (oud) Sr door een daad van vervolging mocht zijn gestuit. Uit de hiervoor vermelde tijdstippen vloeit dan ook rechtstreeks de mogelijkheid voort dat het Openbaar Ministerie ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep wat betreft die feiten niet meer ontvankelijk was in zijn vervolging. Dit brengt mede dat het Hof, dat ingevolge het voorschrift van art. 348 Sv in verbinding met art. 415 Sv een onderzoek moest instellen naar de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, ervan had moeten doen blijken of een zodanig onderzoek heeft plaatsgevonden. Nu het Hof niet aan die eis heeft voldaan, is het bestreden arrest in zoverre niet naar behoren gemotiveerd.
3.4. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze strafoplegging is in strijd met het te dezen toepasselijke art. 14a Sr, zoals dat luidde tot 1 februari 2006 (vgl. HR 13 juni 2006, LJN AX1662, NJ 2008, 52).
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde gronden aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet als volgt worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 13 oktober 2009.