ECLI:NL:HR:2009:BJ3695
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Verjaring en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor mishandeling van zijn echtgenote en kinderen in de periode van augustus 1994 tot en met februari 2003. De Hoge Raad heeft ambtshalve de verjaring van de strafvordering beoordeeld. Volgens de Hoge Raad was er meer dan zes jaar verstreken tussen de feiten en de vordering tot bewaring van de verdachte, waardoor het recht tot strafvordering was verjaard, tenzij de verjaring was gestuit door een daad van vervolging. Het Hof had moeten onderzoeken of het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging, maar dit onderzoek was niet adequaat uitgevoerd. Hierdoor was het bestreden arrest niet naar behoren gemotiveerd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad de strafoplegging van het Hof beoordeeld. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad oordeelde dat deze strafoplegging in strijd was met de toepasselijke wetgeving, zoals die luidde tot 1 februari 2006. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlastegelegde feiten en de strafoplegging. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in strafzaken en de noodzaak voor de lagere rechters om zorgvuldig te onderzoeken of aan de vereisten voor vervolging is voldaan. Dit arrest heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar verjaring een rol speelt.