ECLI:NL:HR:2001:AB3164

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02037/99 M
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling van militair voor weigeren van dienst

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 21 oktober 1999. De verdachte, een militair, was veroordeeld voor het weigeren van dienst en kreeg een geldboete van tienduizend gulden, subsidiair honderd dagen hechtenis, en de verplichting om onbetaalde arbeid te verrichten. De Hoge Raad heeft op 10 juli 2001 het beroep in cassatie behandeld. De Advocaat-Generaal Fokkens concludeerde dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad oordeelde dat de bestreden uitspraak vernietigd moest worden, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling van de straf. De Hoge Raad benadrukte dat de wijziging van artikel 9, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, die in 1995 in werking trad, niet van toepassing was op deze zaak, omdat het bewezenverklaarde feit vóór de wijziging had plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof ten onrechte het nieuwe artikel had toegepast in plaats van het oude artikel, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak voor de strafoplegging.

Uitspraak

10 juli 2001
Strafkamer
nr. 02037/99 M
ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, van 21 oktober 1999, parketnummer 21/000233-96, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te '[woonplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [geb[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Militaire Kamer van de Arrondissements-rechtbank te Arnhem van 2 december 1994 - de verdachte ter zake van "als militair weigeren iedere dienst, van welke soort ook, te verrichten" veroordeeld tot een geldboete van tienduizend gulden, subsidiair éénhonderd dagen hechtenis, alsmede tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van éénhonderdtachtig uren, in plaats van vier maanden gevangenisstraf.
1.2. Het verkorte arrest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Door of namens deze zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
3.1. Het Hof heeft de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit veroordeeld tot de hiervoor onder 1.1 vermelde straffen na ten aanzien van de strafoplegging te hebben overwogen hetgeen is vermeld onder het hoofd "Oplegging van straf en/of maatregel" op blz. 3 van het verkorte arrest.
3.2. Bij Wet van 21 december 1994 (Stb. 1995, 32), in werking getreden op 27 januari 1995, is art. 9, tweede lid, Sr, dat inhield dat alleen in gevallen waarin de wet dit bepaalde - tot welke gevallen art. 139 van het Wetboek voor Militair Strafrecht niet behoort - een hoofdstraf tezamen met een andere hoofdstraf kon worden opgelegd, gewijzigd.
Dat artikellid luidt sedert die wijziging:
"In geval van veroordeling tot gevangenisstraf of tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet
begrepen, kan de rechter tevens een geldboete opleggen".
3.3. De hiervoor bedoelde wijziging van art. 9, tweede lid, Sr is blijkens de Memorie van Toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel ingegeven door de wens de straftoemetingsmogelijkheden te verruimen en de rechter aldus in staat te stellen om een op de persoon van de dader toegesneden straf op te leggen (Kamerstukken II 1993-1994, 23 681, nr. 3, blz. 1 en 3). Een veranderd inzicht in de strafwaardigheid van de feiten, ter zake waarvan onder vigeur van art. 9, tweede lid (oud), Sr oplegging van een hoofdstraf tezamen met een andere hoofdstraf was uitgesloten - zoals de onderwerpelijke gedraging - ligt aan die wijziging dus niet ten grondslag. Van verandering in de wetgeving als bedoeld in art. 1, tweede lid, Sr is derhalve in dit geval geen sprake, zodat het Hof, nu het bewezenverklaarde feit is gepleegd vóór de inwerkingtreding van genoemde wetswijziging, ingevolge de in art. 1, eerste lid, Sr vooropgestelde hoofdregel niet art. 9, tweede lid (nieuw), Sr maar art. 9, tweede lid (oud), Sr had moeten toepassen. (vgl. HR 1 april 1997, NJ 1997, 442)
3.4. Opmerking verdient overigens dat op grond van art. 14a, vierde lid (oud), Sr, welke bepaling bij genoemde wetswijziging is vervallen, de mogelijkheid bestond om in het kader van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling een geldboete tezamen met een vrijheidsstraf op te leggen.
4.Slotsom
Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5.Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, Militaire Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en E.J. Numann, in bijzijn van de waarnemend-griffier H.H.A. de Nijs, en uitgesproken op 10 juli 2001.