ECLI:NL:HR:2009:BJ2769
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- C.H.W.M. Sterk
- Rechtspraak.nl
Verjaring en toepassing van artikel 14a Sr in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 september 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die is beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van geld aan een pandrecht van het Gak Nederland BV en de Staat der Nederlanden. De feiten zijn gepleegd in de periode van 12 juli 1996 tot en met 29 januari 1999. De Hoge Raad heeft ambtshalve de verjaring van de strafbare feiten beoordeeld. De verjaringstermijn bedraagt in dit geval maximaal twaalf jaar, maar voor feiten gepleegd vóór 15 september 1997 is het recht tot strafvordering vervallen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de feiten die zijn gepleegd in de verjaringstermijn en heeft de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor deze feiten. Daarnaast heeft de Hoge Raad de opgelegde gevangenisstraf verminderd, waarbij de aard en ernst van de overige bewezenverklaarde feiten niet zijn aangetast. De Hoge Raad heeft ook geoordeeld dat het Hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 14a, eerste lid, Sr zoals dat sinds 1 februari 2006 luidt, op feiten die voor die datum zijn gepleegd. De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de gevangenisstraf vastgesteld op vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak is gedaan in het belang van een doelmatige rechtspleging en met inachtneming van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM.