ECLI:NL:HR:2004:AQ7364
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- Rechtspraak.nl
Arrest van de Hoge Raad over de beëindiging van een huurovereenkomst en de voortzetting daarvan door de huurder
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de beëindiging van een huurovereenkomst. De eiser, die in cassatie ging, had de huurovereenkomst met betrekking tot een woning in Amsterdam aangevochten. De verweerder, eigenaar van het pand, had de eiser gedagvaard en gevorderd dat de huurovereenkomst op grond van artikel 7A:1623i lid 6 BW was geëindigd. De kantonrechter had de vordering van de verweerder toegewezen en de eiser veroordeeld tot ontruiming van de woning. De eiser had hiertegen hoger beroep ingesteld, maar het gerechtshof te Amsterdam had het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en de eerdere vonnissen bekrachtigd.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld over de vraag of er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de eiser en zijn moeder, die de huurovereenkomst had gesloten. De Hoge Raad stelde vast dat de eiser niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een blijvende samenwoning rechtvaardigden. Het hof had terecht geoordeeld dat de samenleving tussen de eiser en zijn moeder niet duurzaam was geweest, gezien de relatief korte duur en de omstandigheden van de zaak.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiser en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de regels omtrent huurovereenkomsten en de voorwaarden waaronder een huurder aanspraak kan maken op voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de oorspronkelijke huurder.