ECLI:NL:HR:2002:AD8186
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- J.B. Fleers
- A.G. Pos
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het vonnis van de Rechtbank te Amsterdam inzake de arbeidsovereenkomst tussen ABN AMRO BANK N.V. en [verweerder]
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ABN AMRO BANK N.V. en [verweerder]. De zaak betreft de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen de bank en [verweerder]. De achtergrond van de zaak is dat [verweerder] op 31 januari 1990 in dienst trad bij [A] B.V. en werkzaamheden verrichtte voor de bank. In de loop der jaren wijzigde zijn functie, maar deze functiewisselingen werden niet schriftelijk vastgelegd. De bank heeft [verweerder] in november 1994 meegedeeld dat zijn werkzaamheden per 1 juli 1995 zouden vervallen, waarna hij zijn werk voor de bank moest staken.
De Kantonrechter te Amsterdam heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat er een arbeidsovereenkomst is ontstaan tussen de bank en [verweerder] met als ingangsdatum 1 november 1993. De Rechtbank heeft deze vonnissen bekrachtigd, maar de bank heeft cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de Rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd dat er een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De Hoge Raad heeft het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden die door de Rechtbank zijn genoemd, niet voldoende zijn om te concluderen dat er een arbeidsovereenkomst is ontstaan. De Hoge Raad benadrukte dat de rechtszekerheid zich verzet tegen een geruisloze vervanging van de bestaande inleenverhouding door een arbeidsovereenkomst zonder duidelijke afspraken hierover. De kosten van het geding in cassatie zijn voor rekening van [verweerder].