Uitspraak
[appellante],
ING,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een werkneemster, hierna aangeduid als [appellante], die gedurende twaalf jaar op basis van uitzendovereenkomsten bij ING Bank N.V. heeft gewerkt. Na beëindiging van haar inlening vordert zij in kort geding dat ING haar weer tewerkstelt. De werkneemster heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die door de kantonrechter is afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst bestond tussen de werkneemster en ING, maar dat zij op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam was. De werkneemster heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de werkneemster een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot wedertewerkstelling. Het hof heeft de grieven van de werkneemster besproken en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat er geen arbeidsovereenkomst was. De werkneemster heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij op basis van een andere overeenkomst bij ING heeft gewerkt dan als uitzendkracht. Het hof heeft de uitspraak van de kantonrechter bekrachtigd en de werkneemster veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De uitspraak van het hof benadrukt de juridische scheiding tussen de uitzendkracht en de inlener, en bevestigt dat de inlener niet verplicht is om de uitzendkracht te werk te stellen als er geen arbeidsovereenkomst bestaat. De werkneemster kan niet bij de inlener afdwingen dat zij als werknemer wordt behandeld, ondanks de lange duur van haar inzet.