Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“(…) De accountant heeft mij enkel gezegd dat op de eerste zicht ik minder belastingen zal hoeven betalen indien ik een uitkering krijg van mijn VZW, dan indien ik mij zelfstandig benoem. (…)”
“(…) De boekhouder is van mening dat beide partijen voordeel hebben met maandelijkse facturen van BEIT YOSSEF VZW waarvan u de gegevens reeds ter hande heeft.Indien het volgende correct is, zou u vanaf 01/2019 t/m 12/2019, 12 maandelijkse totaalfacturen toegestuurd krijgen van EUR 3.333,- voor de nog door u samen te stellen diensten en tijdstippen, ten totale jaarbedrage van EUR 40.000,-.Mijnheer [appellant] zal voor Beit Yossef vzw voor de gevraagde diensten instaan en loon ontvangen van genoemde vzw. (…)”
“(…)
Honorarium (…) Volgens Overeenkomst van 31.12.2018”.
“Wij kwamen overeen dat wij uw inzet op basis van dezelfde voorwaarden zoals vastgelegd in de overeenkomst van opdracht d.d. 31 december 2018 ook in 2020 voortetten”.
“(…) Wij kwamen overeen dat wij uw inzet op basis van dezelfde voorwaarden zoals vastgelegd in de overeenkomst van opdracht d.d. 31 december 2018 ook in 2021 voortzetten. Voor het einde van 2021 zullen wij uw werkzaamheden opnieuw onder de loep nemen en met u evalueren.We spraken met elkaar af dat:(…) C) U uw werkzaamheden blijft uitvoeren in nauwe afstemming en samenwerking met [naam 3] , [...] , zoals overeengekomen tijdens onze gezamenlijke bespreking van 2 augustus j.l. (…)”.
“(…) De tussen ons gesloten overeenkomst, die per brief van 24 december 2020 is verlengd, zal per 31 december 2021 eindigen. Wij zullen de overeenkomst niet nogmaals voorzetten (…)”.
“(…) We zijn momenteel nog wel aan het bekijken of wij de samenwerking op andere voorwaarden willen continueren, ook na afstemming met de ALV (…)”.
3.Beoordeling
grieven 1 tot en met 6bestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen partijen. Naast hetgeen in de schriftelijke overeenkomst is vermeld, moet rekening worden gehouden met wat partijen jegens elkaar hebben verklaard, hoe zij zich tegenover elkaar hebben gedragen en wat zij daaruit redelijkerwijs mochten afleiden. [appellant] , [naam 3] en [naam 1] zijn tijdens hun gesprek op 16 december 2018 de wederzijdse rechten en verplichtingen overeengekomen. Het gespreksverslag is als bijlage gevoegd bij de overeenkomst van opdracht. Ieder contact verliep met [appellant] zelf en niet met de vereniging. De rechten en verplichtingen, de gemaakte afspraken, hebben dus betrekking op [appellant] (en niet op de vereniging). Daarnaast blijkt ook uit de feitelijke uitvoering van de overeenkomst dat partijen bedoeld hebben rechten en verplichtingen overeen te komen die niet zijn vermeld in de overeenkomst van opdracht met de vereniging. [appellant] verrichtte de werkzaamheden niet geheel naar eigen inzicht en niet zonder toezicht of leiding van de Gemeente. Volgens [appellant] was er sprake van een gezagsverhouding. Er was voortdurend toezicht en controle en hij moest 24/7 beschikbaar zijn voor de (bestuurs)leden van de Gemeente. [appellant] wijst in dit verband op de brieven van 31 december 2019 en 24 december 2020 en op de als producties A en B overgelegde WhatsApp- en e-mailcorrespondentie. Ook betwist [appellant] dat de Gemeente nooit loon heeft betaald aan hem. Hij heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt van betalingen door de Gemeente aan [appellant] . [appellant] betwist dat hij bij aanvang geen arbeidsovereenkomst wilde. [appellant] was zich niet bewust van de constructie en overzag de fiscale en financiële gevolgen niet, aldus steeds [appellant] .
honorarium rabbinaat”. De Vereniging betaalde die vergoeding vervolgens door aan [appellant] . Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de Vereniging over deze maandelijkse vergoedingen de in [land] verschuldigde belastingen en premies heeft afgedragen. Het hof is van oordeel dat de manier van betalen niet veel afwijkt van de gebruikelijke loonbetaling in een arbeidsrelatie. De maandelijkse vergoeding werd (middels tussenkomst van de Vereniging) door de Gemeente aan [appellant] uitbetaald. Net als bij de loonbetaling in een arbeidsrelatie is de hoogte van de maandelijkse vergoeding steeds dezelfde en niet afhankelijk van de daadwerkelijk door [appellant] gewerkte en gefactureerde uren. De benaming van het loon en de vorm van uitbetaling zijn niet van doorslaggevend belang voor de kwalificatie als loon. Dit betekent dat is voldaan aan het loonvereiste van artikel 7:610 lid 1 BW.
meestal gevoelige thema’s vooraf met mij bespreekt”. Dit duidt op een gezagsverhouding dat [appellant] dergelijke inhoudelijke zaken normaliter met [naam 1] bespreekt en dat [naam 1] boos reageerde nadat [appellant] zelfstandig het filmverzoek had afgewezen. Ook kan worden gezegd dat de functie van rabbijn is ingebed in de organisatie en de bedrijfsvoering van de Gemeente, aangezien rabbinale activiteiten een wezenlijk onderdeel vormen van de kernactiviteit van een synagoge. Verder is niet gebleken dat [appellant] in de praktijk als zelfstandig ondernemer functioneerde. Hij liep geen economisch risico en kreeg elke maand hetzelfde bedrag uitbetaald. Alle omstandigheden in aanmerking nemende is het hof daarom van oordeel dat ook aan de laatste voorwaarde van artikel 7:610 lid 1 BW is voldaan.
grief 7.