3.Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 27 januari 1992 hebben controleurs van de Stich-ting Kwaliteitsgarantie Vleeskalversector urinemonsters genomen van 56 mestkalveren toebehorend aan [eiser].
(ii) Op 17 en 25 februari 1992 hebben ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het ministerie van landbouw, natuurbeheer en visserij (hierna: AID) bericht ontvangen dat 51 van deze monsters positief waren bevonden, in die zin dat mapenterol in het monster aanwezig was. Mapenterol is een stof met groeibevorderende werking van bèta-agonistische aard.
(iii) Op 25 februari 1992 heeft een ambtenaar van de AID de 51 kalveren, waarvan de monsters positief bevonden waren, in beslag genomen wegens verdenking van overtreding van art. 3, eerste lid, van de Verordening stoffen met sympathico mimetische werking (PVV) 1991.
(iv) [Eiser] heeft zich op de voet van art. 552a Sv. bij de rechtbank te Breda beklaagd over de inbeslagneming. Bij beschikking van 3 maart 1992 heeft die rechtbank het beklag gegrond verklaard en de teruggave aan [eiser] bevolen van de 51 inbeslaggenomen mestkalveren. De officier van justitie heeft cassatieberoep tegen deze beschikking ingesteld.
(v) Hangende dit cassatieberoep heeft de officier van justitie op de voet van art. 117 (oud) Sv. machtiging gevraagd tot vernietiging van de kalveren omdat hij de inbeslaggenomen dieren niet geschikt achtte voor opslag gedurende langere tijd. De rechtbank te Breda heeft bij beschikking van 6 april 1992 de gevraagde machtiging verleend.
(vi) Op 8 april 1992 zijn 39 van de inbeslaggenomen kalveren vernietigd in een slachthuis. Twaalf kalveren waren al eerder, tussen 25 februari en 8 april 1992, gestorven. Vóór het inladen in de veewagen zijn de 39 resterende kalveren in opdracht van de door de AID ingeschakelde taxateur De Boer geschat op een waarde van ƒ 90.750,-- (12.100 kg á ƒ 7,50 per kg levend gewicht).
(vii) [Eiser] is strafrechtelijk vervolgd ter zake van overtreding van art. 3, eerste lid, van de Verordening stoffen met sympathico mimetische werking (PVV) 1991, doch bij vonnis van de rechtbank Breda van 11 oktober 1993 daarvan vrijgesproken. De officier van justitie is in het door hem tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
(viii)Op 3 november 1992 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van de officier van justitie tegen de beschikking van 3 maart 1992 tot teruggave van het inbeslaggenomene verworpen.
3.2 Aan zijn onder 1 vermelde vordering tot schadevergoeding heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat de inbeslagneming en vernietiging van de kalveren jegens hem onrechtmatig waren en dat de daardoor veroorzaakte schade bestaat uit de marktwaarde van de inbeslaggenomen kalveren en de door hem gemaakte incassokosten. Bij akte van 13 juni 1995 heeft hij daaraan nog toegevoegd dat de Staat voorts zijn uit art. 119 lid 2 (oud) Sv. voort-vloeiende plicht verzuimt om de reeds op voorhand bij taxatie vastgestelde waarde van de inbeslaggenomen kalveren te voldoen.
De Rechtbank heeft - voor zover in cassatie van belang - geoordeeld dat de inbeslagneming van de kalveren rechtmatig was, maar dat de Staat ingevolge art. 119 lid 2 (oud) Sv. met ingang van 3 november 1992 verplicht was tot uitbetaling van de prijs die de kalveren bij verkoop redelijkerwijs zouden hebben opgebracht, te weten de prijs volgens de taxatie op 8 april 1992 van ƒ 90.750,--.
Ter uitvoering van dit door de Rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis heeft de Staat op 13 december 1995 aan [eiser] ƒ 125.824,67 betaald.
In hoger beroep heeft het Hof de grief van [eiser] tegen het oordeel van de Rechtbank dat de inbeslagneming van de kalveren rechtmatig was, verworpen. De eerste grief van de Staat, gericht tegen het oordeel van de Recht-bank met betrekking tot de waarde van de vernietigde kalveren, heeft het Hof gegrond bevonden. Daartoe heeft het Hof, kennelijk naar aanleiding van een desbetreffend betoog van de Staat (zie memorie van grieven onder 9) geoordeeld dat uit de taxatie door De Boer van de waarde van de kalveren blijkt dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat het voorhanden of in voorraad hebben, kopen en verkopen van de inbeslaggenomen en ter vernietiging aangeboden kalveren of daarvan afkomstig vlees op straffe van een strafrechtelijke sanctie verboden is, dat de Rechtbank heeft miskend dat de prijs die de kalveren bij verkoop zouden hebben opgebracht moet worden gesteld op de waarde in het economisch verkeer en dat die waarde voor goederen, waarvan de koop, verkoop en zelfs het voorhanden hebben of in voorraad hebben verboden is, op nihil moet worden gesteld.
Voorts heeft het Hof de in hoger beroep door de Staat gevorderde terugbetaling van het bedrag van ƒ 125.824,67, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling, te weten 13 december 1995, toe-wijsbaar geoordeeld.
Op grond van dit een en ander heeft het Hof met vernietiging van het bestreden vonnis de vorderingen van [eiser] afgewezen en [eiser] veroordeeld tot terugbetaling van voormeld bedrag met de wettelijke rente als gevorderd.