Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant 1] ,wonende te [plaatsnaam] ,
[appellant 2],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [plaatsnaam] ,
[geïntimeerde 2],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
16 juli 2014 en 22 oktober 2014.
c. redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte.
kosten van de second opinion” voor een bedrag van € 1.696,-- exclusief btw (€ 2.018,24 inclusief btw) als erkend door [appellant 1] voor vergoeding in aanmerking komt (onder aftrek van het betaalde voorschot van € 6.000,--). Tegen dat oordeel heeft [appellant 1] geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
de advocaatkosten. Het gaat daarbij om de advocaatkosten van € 8.943,75 betreffende de periode vanaf de ontdekking van de fout (op 17 mei 2011) tot en met het passeren van de herstelakte (op 31 oktober 2011) en om de advocaatkosten van € 4.345,75 betreffende de periode na het passeren van de herstelakte.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in de inleidende dagvaarding (onder 4) gesteld dat zij zich hebben moeten laten voorzien van de bijstand van een advocaat in het kader van de vaststelling van de aansprakelijkheid van [appellant 1] , de vaststelling van de schade en de buitengerechtelijke regeling van de schade en dat zij de begeleiding en advisering van hun advocaat hebben moeten inroepen in het kader van de door [appellant 1] voorgestelde hersteloperatie. Over de kosten betreffende de periode na het passeren van de herstelakte hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] daarbij gesteld dat die onder andere verband houden met de verdere advisering van hen en met overleg met [appellant 1] en zijn verzekeraar Nationale Nederlanden over een schaderegeling buiten rechte en dergelijke tot het moment waarop duidelijk werd dat een minnelijke regeling niet meer tot de mogelijkheden behoorde en tot dagvaarding moest worden overgegaan. De advocaatkosten kwalificeren volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder a, b en c BW. Ter onderbouwing van de kosten hebben zij facturen met bijlagen (urenstaten) overgelegd.
[appellant 1] heeft daartegenover aangevoerd (in de conclusie van antwoord onder 19 e.v.), kort gezegd, dat hij al in het buitengerechtelijke traject meermaals om specificatie en onderbouwing met bescheiden van de gevorderde kosten heeft verzocht en dat hij slechts te algemene specificaties heeft ontvangen (zoals de door hem bij die conclusie overgelegde productie 2, een urenstaat van mr. Verhoeven). Bij memorie van grieven heeft [appellant 1] nogmaals aangevoerd dat onduidelijk is waaruit de betreffende werkzaamheden inhoudelijk hebben bestaan en dat de vele (toegewezen) uren zich lastig laten verklaren, gezien de volgende omstandigheden:
i- [appellant 1] heeft de fout onmiddellijk erkend;
ii- [appellant 1] heeft de fout direct, nadat hij daarmee bekend was, hersteld;
iii- Accon AVM was ook al bij de zaak betrokken;
iv- Accon AVM heeft, getuige haar toelichting, zelf ook juristen;
v- de advocaat beschikt niet over specifiek fiscale of notariële kennis waardoor hij van toegevoegde waarde zou zijn in dit dossier;
vi- deze kennis was bovendien overbodig omdat Accon AVM al bij het dossier betrokken was en ook een second opinion is gevraagd aan een derde notaris.
heeft daarbij erop gewezen dat sprake is geweest van opvolging van raadslieden, dat dat een keuze van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] is die niet voor zijn rekening kan komen en dat dubbele werkzaamheden niet kunnen worden gedeclareerd. Volgens [appellant 1] is een bedrag van € 2.000,-- voor de advocaatkosten een redelijk bedrag voor de kosten van rechtsbijstand.
in het algemeen(dat wil zeggen: ten aanzien van alle schadeposten) gewezen op de volgens hen van belang zijnde omstandigheden. Die omstandigheden (die deels ook al in eerste aanleg in de akte met producties van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] waren vermeld) zijn, kort gezegd, de grote omvang van het familiebedrijf van [geïntimeerde 2] , de aandelenoverdracht door [persoon 1] wegens diens ziekte aan [geïntimeerde 1] via [appellant 1] in 2002 waarmee werd beoogd [geïntimeerde 1] enig aandeelhouder van [geïntimeerde 2] te laten worden en de gevolgen van de nietigheid van die aandelenoverdracht voor het verleden en de toekomst ( [geïntimeerde 1] had met terugwerkende kracht ten onrechte sinds 2002 als enig aandeelhouder vele besluiten genomen, terwijl de erven van de in 2003 overleden [persoon 1] aanspraak hadden op de aandelen waarop de nietige aandelenoverdracht betrekking had en dus mede-aandeelhouder waren van [geïntimeerde 2] ; een zogenoemd “BOR-verzoek” (tot het fiscaal gunstig kunnen overdragen van het familiebedrijf) kon door die nietige aandelenoverdracht niet worden ingediend, omdat [geïntimeerde 1] niet voldeed aan de eis dat hij in de vijf voorafgaande jaren enig aandeelhouder van [geïntimeerde 2] was). [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben daarbij nog gesteld dat zij zich, gezien de complexiteit van de zaak en de substantiële financiële belangen die op het spel stonden, genoodzaakt zagen juridische, fiscale en financiële adviseurs in te schakelen. Die adviseurs hebben zich in grote lijnen bezig gehouden met het in kaart brengen van de problemen en het inventariseren van de risico’s, het onderzoek naar en advisering met betrekking tot de verschillende juridische aspecten van deze kwestie (aansprakelijkheid, herstelmogelijkheden, etc.), de mogelijkheden om de schade te beperken en/of te voorkomen, het voeren van gesprekken en adviseren van de verschillende bij de kwestie betrokken personen, in het bijzonder de erven van [persoon 1] , overleg met de fiscus onder andere met betrekking tot de mogelijkheden om alsnog een BOR-verzoek in te dienen, etc., aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Dat [appellant 1] , na erkenning van zijn aansprakelijkheid, op zijn kosten een herstelakte heeft gepasseerd, neemt niet weg dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kosten hebben gemaakt in verband met de inschakeling van genoemde adviseurs, welke kosten niet relevant anders zouden zijn geweest wanneer een andere notaris die herstelakte zou hebben gepasseerd. De erven van [persoon 1] hebben uiteindelijk ingestemd met het passeren van de herstelakte en hebben verder geen aanspraken jegens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gemaakt. Daaraan zijn echter uitvoerig overleg - via de adviseurs van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - en advisering voorafgegaan. Uiteindelijk is een hernieuwd BOR-verzoek ingediend en gehonoreerd, aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
- bij gebreke van andere aanknopingspunten - op het bedrag dat [appellant 1] in zijn memorie van grieven onder 4.4 noemt als een redelijk bedrag, te weten € 2.000,--.
tweede waardebepaling van de ondernemingvoor € 5.000,--. Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van de beroepsfout van [appellant 1] in 2013 een tweede waardebepaling van de onderneming moest worden gemaakt en dat [appellant 1] de kosten daarvan voor zover redelijk moet vergoeden. Tussen partijen is ook niet in geschil dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] € 5.000,-- voor die tweede waardebepaling hebben betaald (net als voor de eerste waardebepaling van de onderneming in 2011). [appellant 1] betwist kennelijk slechts dat de kosten van € 5.000,-- voor de tweede waardebepaling redelijk zijn. Volgens [appellant 1] , met verwijzing naar de verklaring van zijn adviseur [adviseur] (overgelegd als productie bij zijn akte in eerste aanleg), kost een enkelvoudige waardebepaling namelijk € 4.000,-- en kan een tweede waardebepaling, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de eerste waardebepaling en enkel nieuwe gegevens behoeven te worden verwerkt, in de helft van de tijd van een enkelvoudige waardebepaling plaatsvinden, terwijl er tussen de waardebepalingen in 2011 en 2013 niet veel tijd zat. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben weersproken dat de kosten van een tweede waardebepaling lager zijn. Omdat [appellant 1] zijn verweer (inclusief de verklaring van zijn adviseur) niet met nadere gegevens heeft onderbouwd, kan het hof niet nagaan of de waardebepaling van € 5.000,-- onredelijk is. Het hof zal daarom aan het - als onvoldoende onderbouwd te kwalificeren - verweer van [appellant 1] voorbijgaan en oordelen dat het door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevorderde (en daadwerkelijke betaalde) bedrag van € 5.000,-- redelijk is. Grief III faalt dus.
extra werkzaamhedendie
Acconheeft moeten verrichten in verband met de foutieve inkoop van aandelen en het herstel daarvan, voor een bedrag van € 20.954,--. Het gaat daarbij om de volgende schadeposten:
in het algemeendoor hen gestelde omstandigheden, onvoldoende (gemotiveerd) betwist dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de genoemde adviseurs (fiscalisten en juridisch medewerkers) hebben ingeschakeld om de impact van de fout te laten beoordelen en overleg te laten voeren in de periode april-mei 2011 en om hen het herstel te kunnen laten beoordelen in de periode oktober-december 2011. Het is naar het oordeel van het hof begrijpelijk en aanvaardbaar dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] die personen hebben ingeschakeld om hen over de meervoudige consequenties van de gemaakte fout en het herstel te laten adviseren. De kosten die [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] daarvoor in redelijkheid hebben gemaakt, dienen dan ook door [appellant 1] te worden vergoed. Omdat de omvang van de in dit verband redelijk te achten kosten niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, aangezien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tegenover de betwisting door [appellant 1] onvoldoende hebben toegelicht waaruit de in rekening gebrachte werkzaamheden precies hebben bestaan, zal het hof de bij a) en b) bedoelde kosten schatten en wel op in totaal € 8.000,--.
extra werkzaamhedendie
Acconheeft moeten verrichten, omdat zij ten gevolge van de beroepsfout van [appellant 1] de erfgenamen van [persoon 1] moesten informeren, adviseren en bereid moesten vinden mee te werken aan de hersteltransactie, voor een bedrag van € 24.099,--.
in het algemeendoor hen gestelde omstandigheden. In meergenoemde verklaring van hun accountant [accountant] worden de werkzaamheden ook slechts in zeer beperkte, algemene bewoordingen beschreven. In eerste aanleg heeft [appellant 1] in zijn antwoordakte aangevoerd, onder verwijzing naar de door hem geraadpleegde adviseur, dat de ter zake gedeclareerde uren niet zijn gespecificeerd, dat aangenomen mag worden dat de te volgen herstelprocedure in één of twee gesprekken kon zijn toegelicht en dat een reëel bedrag aan kosten hooguit € 2.000,-- zou bedragen. In de toelichting op zijn grief heeft [appellant 1] nog aangevoerd dat geen sprake was van een ingewikkelde nalatenschap van de overleden broer van [geïntimeerde 1] , die immers een ouderlijke boedelverdeling had gemaakt waarbij alleen de weduwe gesprekspartner was, dat van enig twistpunt met haar zwager geen sprake was en dat geen toelichting is gegeven op wat feitelijk is gebeurd.
€ 59.360,74 toewijsbaar heeft geoordeeld, oordeelt het hof die vordering, voor zover in hoger beroep aan zijn oordeel onderworpen, voor het bedrag van € 20.846,-- toewijsbaar. Overeenkomstig de daartoe strekkende niet weersproken vordering van [appellant 1] in hoger beroep zal het hof [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] veroordelen tot restitutie van wat zij op basis van de bestreden vonnissen teveel hebben ontvangen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA5863) zal het hof bepalen dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de wettelijke rente over het te restitueren bedrag verschuldigd zijn vanaf het tijdstip dat op grond van de bestreden vonnissen aan [appellant 1] is betaald.
5.De beslissing
€ 20.846,-- te betalen;