Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] in eerste instantie ervoor opteerde om de ontslagvergoeding aan te wenden voor de aankoop van een stamrecht, zodat op het moment dat diens voormalige werkgever de ontslagvergoeding op de rekening van de Stichting Derdengelden stortte, nog geen loonbelasting was verschuldigd. Als gevolg van het feit dat [geïntimeerde] er daarna van afzag om het bedrag van de ontslagvergoeding aan te wenden voor de aankoop van een stamrecht en in plaats daarvan er voor koos om dit bedrag in één keer aan hem te laten uitkeren, werd de uitkering die Stichting Derdengelden vervolgens aan hem deed aangemerkt als afkoop van een stamrecht. Krachtens het bepaalde in artikel 19b lid 1 onder a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) werd deze uitkering beschouwd als loon uit vroegere dienstbetrekking. Op grond van artikel 10 en artikel 27 Wet LB 1964, was daarom op het moment van betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde] loonbelasting verschuldigd. Stichting Derdengelden werd op grond van artikel 6 lid 1 sub b in verbinding met artikel 6 lid 5 Wet LB 1964 aangewezen als inhoudingsplichtige van deze loonbelasting.
5.Slotsom
€ 2.235,00(2,5 punten x tarief IV)
€ 1.769,00
€ 1.631,00(1 punt x tarief IV)