ECLI:NL:GHAMS:2022:3059
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Beslissing over niet-ontvankelijkheid in hoger beroep tegen wrakingsbeslissing van de rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] B.V. tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland. Het hoger beroep was ingesteld tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank, die op 3 november 2021 had geoordeeld over het verzoek tot wraking van [naam 1], kantonrechter. De appellante stelde dat zij niet verplicht was om een advocaat te stellen, omdat het een wraking van een kantonrechter betrof en in die procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Tevens werd aangevoerd dat verplichte procesvertegenwoordiging in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof verwierp deze standpunten en oordeelde dat ingevolge artikel 353 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) partijen in deze procedure slechts bij advocaat kunnen procederen. Het hof verklaarde [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat de wettelijke eis van verplichte procesvertegenwoordiging niet in strijd is met het recht op toegang tot de rechter. De voorzitter sloot de behandeling en de uitspraak zou zo spoedig mogelijk op schrift worden gesteld.