2.3.Op 10 mei 2017 is in de hoofdzaken een deelbeschikking gegeven. Deze deelbeschikking luidt, voor zover van belang, als volgt:
“BEOORDELNG VAN HET HOGER BEROEP
1. Het hof overweegt vooreerst als volgt. Gebleken is dat de rechtbank Den Haag bij beschikking van 1 december 2016 de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen heeft vastgesteld. Het hof gaat in de onderhavige procedure derhalve niet in op de grieven van partijen die op de verdeling zien. Het geschil beperkt zich thans tot:
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (..), hierna ook: kinderalimentatie;
- de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie;
- de regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag.
(..)
Te veel ontvangen alimentatie
(..)
22. Het hof overweegt als volgt. Alimentatie heeft in beginsel een consumptief karakter. (..) In het kader van de verdeling krijgt de vrouw een bedrag van ruim € 400.000,-. De vrouw is van beroep registeraccountant en mede gezien de grote vraag die er in de huidige maatschappij naar registeraccountants bestaat, is de vrouw zeker in staat om weer een eigen leven op te bouwen, zonder financieel afhankelijk te zijn van een voormalige echtgenoot. (..)
Regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag
26. De man heeft ter terechtzitting zijn petitum in de zaak met nummer 200.195.796/01 met betrekking tot de zorgregeling schriftelijk gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt ‘te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben, dit gelet op de recente omstandigheden en feiten inhoudende dat de minderjarige bij de man is weggehouden (bij herhaling).’
27. De vrouw heeft ter terechtzitting, herhaald bij latere brief van 28 maart 2017 bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis. De man heeft bij brief van 30 maart 2017 weer bezwaar gemaakt tegen voormelde brief van de vrouw, nu deze na de terechtzitting naar het hof is gezonden.
28. Het hof is van oordeel dat de aard van het verzoek, namelijk gezagsvoorzieningen binnen het familierecht, een door de rechtspraak toegelaten uitzondering vormt op de uit de goede procesorde
voortvloeiende hoofdregel dat grieven niet later dat (
de wrakingskamer begrijpt: dan) in het appelschrift mogen worden aangevoerd. Het hof zal derhalve uitgaan van het gewijzigde verzoek van de man. Het hof zal het bezwaar van de man tegen de nagezonden brief van de vrouw bij gebrek aan belang passeren.
(..)
31. Het hof overweegt als volgt. In dit hoger beroep is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige aan de orde gesteld. Tevens is uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting gebleken dat de zorgregeling tussen de man en de minderjarige thans niet plaatsvindt, nu de vrouw om haar moverende redenen haar medewerking hieraan weigert. Het hof is van oordeel dat de gronden die door de vrouw zijn aangevoerd om geen medewerking aan de uitvoering van de zorgregeling te verlenen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, onvoldoende zijn. Immers, uit het raadsonderzoek van 23 februari 2016 blijkt dat raad ondanks de nodige kanttekeningen een zorgregeling mogelijk acht en ook voorstaat. Conform de beschikking van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:91) dient de rechter dan op korte termijn alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste en verzorgende ouder ertoe te bewegen daaraan alsnog medewerking te verlenen. Deze gehoudenheid berust op de uit artikel 8 EVRM voortvloeiende verplichting van de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. Zo kan de rechter zonder de instemming van partijen onderzoek door derden gelasten, zoals een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. Het enkele feit dat de vrouw bezwaren heeft tegen de omgang betreft geen omstandigheid die maakt dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind of anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind en kan derhalve geen grond zijn om de man en het kind hun recht op omgang te ontzeggen. Daarvoor is noodzakelijk dat het kind klem komt te zitten of verloren raakt tussen de beide ouders als de omgang zou worden afgedwongen, met als gevolg dat de omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
32. Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding de raad te verzoeken aanvullend onderzoek te verrichtten naar en advies te geven inzake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de daarbij geëigende zorgregeling. (..)
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft:
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
- de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw
en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 28 oktober 2016 op € 960,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
wijst het inleidende verzoek van de vrouw tot het bepalen van een uitkering tot haar levensonderhoud alsnog af;
bepaalt dat de vrouw de te veel ontvangen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige alsmede de te veel ontvangen uitkering tot haar levensonderhoud niet aan de man hoeft terug te betalen;
verzoekt de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden, locatie Den Haag, een onderzoek in te stellen zoals hiervoor in rechtsoverweging 32 is uiteengezet en daaromtrent rapport en advies uit te brengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling aan tot zaterdag 16 september 2017;
houdt iedere verdere beslissing ter zake de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling aan.”