Uitspraak
avan het middel richt zich tegen het oordeel van de Rechtbank dat [eiser] bij het voormelde gesprek met [betrokkene 1] op 1 mei 1982 wist dat deze een medewerker van [verweerster] was. De Rechtbank heeft dit oordeel mede gegrond op de door haar geciteerde verklaring van [eiser] zelf, waarbij de Rechtbank kennelijk hetgeen daaruit omtrent de wetenschap van [eiser] naar voren komt, heeft betrokken op de situatie op 1 mei 1982 en niet op die ten tijde van het getuigenverhoor. Dit oordeel is feitelijk en in het licht van het citaat niet onbegrijpelijk. De klacht faalt derhalve.
bis ingetrokken.
cricht zich tegen de overweging van de Rechtbank — kort samengevat — dat [verweerster] uit het uitblijven van verdere uitingen van [eiser] in de periode van 1–4 mei 1982 haar gevolgtrekking mocht maken en deze ter kennis van [eiser] brengen overeenkomstig de voormelde brief van 4 mei 1982.
12 september 1986.