Uitspraak: 16 maart 2007
Rolnummer: 05/1327
Zaaknummer rechtbank: 153222 CV EXPL 05-40
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van
1. [bedrijfsnaam] C.V.,
handelend onder de naam [bedrijfsnaam] C.V. [bedrijfsnaam x] en [bedrijfsnaam y],
gevestigd te [plaatsnaam],
alsmede haar beherend vennoten
2. [A],
wonende te [X],
3. [B],
wonende te [X],
appellanten,
hierna te noemen: gezamenlijk te noemen [bedrijfsnaam, terwijl appellant sub 3 zal worden aangeduid als [beherend vennoot B],
procureur: mr. R.H. Steensma,
[werkneemster],
wonende te [X],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werkneemster],
procureur: mr. C.A. Lucardie.
Bij exploot van 16 augustus 2005 is [bedrijfsnaam] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 16 juni 2005 door de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Dordrecht, gewezen tussen partijen. [bedrijfsnaam] heeft bij memorie van grieven twee grieven opgeworpen, die door [werkneemster] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder De feiten een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende.
2.1 [werkneemster] is op 1 januari 2004 voor de periode van één jaar in dienst getreden bij [bedrijfsnaam] in de functie van secretarieel medewerkster tegen een bruto salaris van € 1.716,-- per maand.
2.2 Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Drankindustrie en Groothandel in Dranken 2004 van toepassing.
2.3 [werkneemster] is vanaf 14 juni 2004 vier weken arbeidsongeschikt geweest. De arboarts heeft over deze arbeidsongeschiktheid bij brief van 29 juni 2004 onder meer het volgende aan [bedrijfsnaam] geschreven.
"Uw medewerkster heeft spanningsklachten ontwikkeld gepaard gaande met lichamelijke klachten. Zij heeft op 14 juni een wegraking gehad op straat. Bij onderzoek blijkt dat de bloeddruk aan de hoge kant is. Kalmerende medicatie heeft nog weinig effect gesorteerd. Mijn advies is om terug te gaan naar de huisarts.
Probleem: volgens opgaaf van uw medewerkster is er sprake van een spanningsveld in de communicatie met u. Zij is voornemens in overleg met u te treden over het gebeurde. Mijn visie is dat het voorval de medische klachten kan veroorzaken. Voorlopig acht ik haar volledig arbeidsongeschikt. Na het gesprek met u zal ik beoordelen wat de mate van arbeidsgeschiktheid dan is. Natuurlijk mag werkneemster bij eerder medisch herstel, in overleg met u eerder hervatten. (…)"
2.4 Op initiatief van [werkneemster] heeft een gesprek plaatsgevonden met (in ieder geval [beherend vennoot B] namens) [bedrijfsnaam] waarna [werkneemster] het werk heeft hervat.
2.5 Op 13 september 2004 vond opnieuw op initiatief van [werkneemster] een gesprek plaats. Aan dit gesprek namen deel [werkneemster], [beherend vennoot B], zijn zoon [beherend vennoot B] jr. en mevrouw [...].
2.6 Bij brief gedateerd 13 september 2004 heeft [bedrijfsnaam] het volgende aan [werkneemster] geschreven:
"Op jouw verzoek hebben we gisteren een gesprek georganiseerd omdat je niet aan de slag wilde voordat een dergelijk gesprek plaatsvond.
Je begon het gesprek met de mededeling dat je per direct je baan wilde opzeggen. De reden die je gaf was dat [medewerker 1] en [medewerker 2] vervelende dingen over jou en [medewerker 4] gezegd zouden hebben. Vooral [medewerker 1] zou iets lelijks hebben gezegd waarover je zondagmiddag 12 september j.l. bij jouw vader thuis een telefoontje hebt gehad. [medewerker 1] heeft uitdrukkelijk gezegd dat hij je niet geloofde en dat dit complete nonsens is. Je zou daarover twee getuigen hebben, maar je wilde pertinent geen namen noemen.
Je hebt daarop je spulletjes gepakt en bent direct vertrokken. [medewerker 1] is nog naar je auto gelopen om je over te halen om niet te vertrekken, maar je was voor geen rede vatbaar.
Wat gisteren is gebeurd, heeft natuurlijk ook te maken met het voorval in Juni. Dat hebben wij toen uitgepraat en opgelost met zijn vieren op 3 juli jl. waarop we met frisse zin weer aan het werk zijn gegaan.
In het door jou genomen mondelinge ontslag op staande voet zullen wij moeten berusten. Er was voor een dergelijk ontslag echter geen geldige dringende reden aanwezig. Zonder dringende reden ben je schadeplichtig. Wij maken aanspraak op vergoeding van die schade."
2.7 Bij brief van 14 september 2004 heeft [werkneemster] het volgende aan [beherend vennoot B] geschreven:
"Naar aanleiding van ons gesprek van 13 september j.l. wil ik u hierbij als volgt informeren.
Maandag 13 september heb ik mij om 800 uur bij u ziekgemeld. Ik wilde graag een gesprek met u betreffende de redenen van mijn ziekmelding.
Dit gesprek liep echter helemaal fout en ik heb hierdoor niet mijn verhaal kunnen doen. Ik heb u wel kunnen mededelen dat ik op zoek zal gaan naar een nieuwe baan.
U drong mij op, op papier te stellen dat ik op staande voet ontslag neem. Hier ga ik natuurlijk niet op in daar ik nog geen nieuwe functie heb en momenteel ziek ben. (…)"
2.8 Bij brief van 15 september 2004 heeft [bedrijfsnaam] hierop als volgt gereageerd:
"Wij hebben je fax/brief van 14 september in goede orde ontvangen en met zijn drieën gelezen.
Op maandag 13 september j.l. omstreeks 16.10 uur heb je ontslag op staande voet genomen. Van een ziekmelding op het moment van het gesprek was geen sprake. We verwijzen naar de door ons aan jou verstuurde brief.
Terugkomen op het door jou genomen ontslag is geen optie. Die mogelijkheid heb je zelf uitgesloten door tijdens het gesprek van hooguit 3 minuten je spullen te pakken en weg te lopen en te weigeren om terug te komen, zelfs na uitdrukkelijk verzoek van [medewerker 1] die je nog achterna is gelopen.
In jouw fax/brief van 14 september staan zoveel onwaarheden en nonsens en zijn ook niet meer ter zake doende…."
2.9 Op 17 september 2004 heeft de gemachtigde van [werkneemster] aan [bedrijfsnaam] laten weten dat [werkneemster] geen ontslag heeft genomen en dat zij bereid is de overeengekomen arbeid te verrichten: zodra zij weer arbeidsgeschikt zal zijn, zal zij zich melden.
2.10 In eerste aanleg vorderde [werkneemster] in conventie – kort gezegd – een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen haar en [bedrijfsnaam] na 13 september 2004 in stand is gebleven en voortduurt tot de dag dat deze rechtsgeldig zal zijn beëindigd, en de veroordeling van [bedrijfsnaam] aan [werkneemster] te betalen het achterstallige loon over de maanden september tot en met december 2004, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, wettelijke rente en wettelijke verhoging, met verrekening van het netto-equivalent van € 103,21 wegens wijnaankopen, alsmede een bedrag van € 788,97 aan buitengerechtelijke kosten.
2.11 In reconventie vorderde [bedrijfsnaam] de betaling van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680 BW, plus een bedrag van € 103,21 voor aankopen bij het [bedrijfsnaam], vermeerderd met wettelijke rente.
2.12 Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering in conventie toegewezen met matiging van de wettelijke verhoging tot 10%, de vordering in reconventie afgewezen en [bedrijfsnaam] veroordeeld in de kosten van het geding in zowel conventie als reconventie.
2.13 De rechtbank heeft daartoe onder meer het volgende overwogen (nummering hof):
"(1) Partijen verschillen van mening wat er tijdens het gesprek van 13 september 2004 aan de orde is gekomen. [werkneemster] heeft aangevoerd dat zij heeft aangegeven om te willen zien naar ander werk. [bedrijfsnaam] heeft gesteld dat [werkneemster] ontslag op staande voet heeft genomen. Dit ontslag is gemotiveerd door [werkneemster] betwist, zodat [bedrijfsnaam] in beginsel de bewijslast van haar stelling draagt.
Voor bewijslevering is echter geen plaats gelet op het volgende.
(2) Zo al zou komen vast te staan dat [werkneemster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, geldt dat beëindiging van de dienstbetrekking voor de werknemer zo ernstige gevolgen heeft dat de bedoeling daartoe niet te spoedig door de werkgever mag worden aangenomen. De werkgever moet redelijkerwijs de verklaring of de gedraging van de werknemer als een opzegging mogen beschouwen. Zo nodig moet hij zich er met redelijke zorgvuldigheid van vergewissen dat de werknemer inderdaad de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft beoogd. Dit laatste is in ieder geval niet gebeurd, (2a) nu tussen partijen vast staat dat het gesprek slechts van korte duur is geweest en [werkneemster] in geëmotioneerde toestand het kantoor heeft verlaten. Onder die omstandigheden mocht [bedrijfsnaam] de verklaringen en gedragingen van [werkneemster] niet zonder nader onderzoek opvatten als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. [bedrijfsnaam] heeft aangevoerd dat de heer [beherend vennoot B] [werkneemster] direct na het gesprek op 13 september nog heeft geprobeerd op de consequenties te wijzen doch dat dit niet is gelukt omdat [werkneemster] onmiddellijk (hard) is weggereden. Deze stelling kan [bedrijfsnaam] niet baten, er had toch meer initiatief van haar mogen worden verwacht.
(3) Daar komt nog bij dat een dag later [werkneemster] schriftelijk heeft aangegeven geen ontslag te hebben genomen. Daarop heeft [bedrijfsnaam] juist laten weten [werkneemster] aan haar opzegging te willen houden en niet nader geïnformeerd naar haar beweegredenen.
(4) Tenslotte en wellicht ten overvloede geldt ingevolge een arrest van de Hoge Raad (HR 12 september 1986, NJ 1987,267) dat de eisen van de goede trouw kunnen medebrengen, dat de werkgever, hoezeer hij de uitingen van de werknemer als een opzegging heeft opgevat en mocht opvatten (hetgeen zoals zojuist overwogen niet het geval kan zijn), toch niet de werknemer aan de opzegging mag houden, indien er niet van zijn zijde sprake is van nadeel in dier voege dat hij in een ongunstiger positie zou komen dan waarin hij zonder die opzegging zou hebben verkeerd. En dit is in het bijzonder het geval indien de werknemer toen hij de uitingen deed niet in staat was zijn wil te bepalen, omdat hij in een hevige gemoedstoestand verkeerde. Naar huidig recht geldt dat de werkgever zich niet op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ingevolge opzegging door de werknemer mag beroepen indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn."
3.1 De grieven richten zich tegen rechtoverweging 2a (grief 2) en 4 (grief 1) (nummering rechtsoverwegingen hof). Hoewel de grief 2 subsidiair gesteld is, ziet het hof toch aanleiding deze als eerste te behandelen, omdat rechtsoverweging 4 ten overvloede is gegeven voor het (zich naar het oordeel van de rechtbank niet voordoende) geval dat [bedrijfsnaam] de verklaringen van [werkneemster] als een opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft mogen opvatten (rechtsover-weging 2a).
3.2 Indien het hof er veronderstellendewijs van uit gaat dat het gesprek op 13 september 2003 is verlopen zoals door [bedrijfsnaam] gesteld, geldt het volgende. [werkneemster] is binnengekomen, heeft medegedeeld dat zij op staande voet ontslag nam vanwege een persoonlijke, door [werkneemster] als grievend ervaren, opmerking die door [beherend vennoot B] is gemaakt tijdens een telefoongesprek. Zij heeft hieraan toegevoegd dat zij deze opmerking heeft gehoord van twee personen, wiens namen zij niet wenste te noemen. Daarna heeft [werkneemster] haar jas, tas en sjaaltje gepakt en de kamer verlaten, de overige aanwezigen met stomheid geslagen achterlatend. [beherend vennoot B] is haar achterna gelopen en trof haar al telefonerend in haar auto. Hij heeft gewacht tot zij uitgebeld was en heeft toen haar trachten over te halen niet te vertrekken. Dit is niet gelukt omdat met [werkneemster] niet te communiceren viel. [werkneemster] was niet voor rede vatbaar. Zij schreeuwde wat woorden en reed met hoge snelheid weg (conclusie van antwoord nr 21 en 22).
3.3 Het hof stelt voorop dat niet te snel mag worden aangenomen dat de werknemer op staande voet ontslag wenst te nemen. Vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking door de werknemer heeft voor deze immers zulke ingrijpende gevolgen, dat hiertoe vereist is dat er een ondubbelzinnige en duidelijke wilsuiting is, gericht op de definitieve beëidinging van het dienstverband. Daarvan is – als wordt uitgegaan van de hierboven onder 3.2. geschetste situatie – geen sprake. Nu het hele gesprek zeer kort (volgens de in r.o. 2.8 genoemde brief: hooguit drie minuten) heeft geduurd, en [werkneemster] in geëmotioneerde toestand het kantoor heeft verlaten ("schreeuwen, reed met hoge snelheid weg), mocht [bedrijfsnaam] er niet vanuit gaan dat [werkneemster] werkelijk het dienstverband per direct wilde beëindigen. Dit geldt zeker nu het [bedrijfsnaam] toen niet is gelukt [werkneemster] op de consequenties van een ontslag op staande voet te wijzen ("viel niet mee te communiceren"), [werkneemster] de volgende dag heeft laten weten dat zij weliswaar heeft gezegd dat zij naar een andere baan zal uit zien, maar geen ontslag op staande voet wenste, en bovendien eerder sprake is geweest van communicatieproblemen met [werkneemster]. Dit betekent dat grief 2 faalt en grief 1 geen bespreking behoeft. Gelet op het vorenstaande ten overvloede overweegt het hof dat het zich ook geheel kan vinden in de overweging ten overvloede van de rechtbank en deze tot de zijne maakt.
3.4 Het vorenstaande betekent [bedrijfsnaam] als de in het ongelijk te stellen partij dient te worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal – zoals door [werkneemster] gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
- bekrachtigt het vonnis van 16 juni 2005 door de rechtbank Dordrecht, sector kanton, locatie Dordrecht, gewezen tussen partijen;
- veroordeelt [bedrijfsnaam] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werkneemster] begroot op € 1.138,-, waarvan te voldoen:
a) aan de griffier van het hof € 1.077,-, te weten € 183,- voor in debet gesteld griffierecht en € 894,- voor salaris procureur waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en
b) aan [werkneemster] voor niet in debet gesteld vast recht € 61,-.
- verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. Schuering, C.G. Beyer-Lazonder en M.J. van der Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2007 in bijzijn van de griffier.