ECLI:NL:GHSHE:2025:2707

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
23/1363
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatiebeschikking en omkering van de bewijslast in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in hoger beroep over een informatiebeschikking die aan belanghebbende, een besloten vennootschap, was gegeven door de inspecteur van de Belastingdienst. De informatiebeschikking was gebaseerd op de schending van de administratieverplichting zoals vastgelegd in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De inspecteur had vastgesteld dat de administratie van belanghebbende niet voldeed aan de wettelijke eisen, wat leidde tot de conclusie dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht had afgegeven. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de rechtbank had het bezwaar ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het hof de zaak behandeld en geconcludeerd dat de informatiebeschikking terecht was gegeven. Het hof oordeelde dat de gebreken in de administratie van belanghebbende zodanig waren dat dit leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende had niet voldoende onderbouwd dat er sprake was van onmacht of dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast niet terecht was. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1363
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 augustus 2023, nummer BRE 22/334, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) gegeven.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] . Namens belanghebbende is niemand verschenen.
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 23/1367.
1.6.
De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij bericht van 25 februari 2025 heeft uitgenodigd voor de zitting met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Dit bericht is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. De informatievoorzieningsorganisatie rechtspraak (hierna: IVO rechtspraak) heeft bevestigd dat op 25 februari 2025 om 9:26 uur een e-mail naar het e-mailadres [email adres] is verzonden en afgeleverd aan de SMTP-server met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1363’.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is een besloten vennootschap. Zij is opgericht op [datum] 2017 en zij exploiteert een supermarkt.
2.2.
Enig bestuurders en aandeelhouders van belanghebbende zijn de heren [bestuurder 1] en [bestuurder 2] (hierna: de bestuurders).
2.3.
Belanghebbende maakt gebruik van een afrekensysteem bestaande uit twee kassa’s in de winkel en een back-officecomputer in het kantoor gelegen boven de winkel. Betalingen worden deels gepind en deels contant ontvangen. Ook worden uitgaven door de twee bestuurders, zoals inkopen, uitbetaling van personeel, en privéopnamen gedeeltelijk contant gedaan. Een teveel aan kasgeld wordt afgestort bij de bank.
2.4.
De bestuurders houden de dagelijkse administratie van belanghebbende bij. Die administratie bestaat uit de inkoopfacturen, dagrapporten van de pinautomaten, maandrapporten van het kassasysteem en bankafschriften. De belastingaangiften en jaarstukken worden verzorgd door een adviseur. Een kasadministratie of kasboek wordt niet bijgehouden. Ook houdt belanghebbende geen voorraadadministratie bij en worden privéonttrekkingen van de bestuurders niet geregistreerd. Verder zijn de kassadata tot 26 maart 2018 niet meer aanwezig in verband met een computercrash.
2.5.
De inspecteur heeft bij de rechtsvoorganger van belanghebbende, [naam VOF] vof, een boekenonderzoek ingesteld waarin de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 juli 2015 tot en met 31 december 2017 zijn onderzocht. De bevindingen uit dat onderzoek gaven de inspecteur aanleiding om ook een boekenonderzoek bij belanghebbende in te stellen. Door middel van dat boekenonderzoek heeft de inspecteur de juistheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de periode 24 november 2017 tot en met 31 december 2019 en de aangiften omzetbelasting over 2018 en 2019 beoordeeld. De inspecteur heeft in dat kader onder meer de aanwezige kassadata geanalyseerd.
2.6.
De inspecteur heeft gedurende het boekenonderzoek een informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven. De inspecteur stelt in die informatiebeschikking vast dat de administratie van belanghebbende niet aan de vereisten van artikel 52 van de AWR voldoet omdat (voor de jaren 2018 en 2019 tenzij anders vermeld):

De administratie is niet gevoerd naar de eisen van het bedrijf
(…)
- belastingplichtige geen kasboek heeft bijgehouden ondanks dat de ontvangsten voor een belangrijk deel contant plaatsvinden evenals een deel van de uitgaven. Verder is er sprake van contante privéopnames door beide dga's en wordt (een deel van) het loon contant betaald;
- geen Z-afslagen / dagrapporten (basis omzetverantwoording) zijn uitgedraaid. Er vindt dan ook geen (dagelijkse) controle plaats van het aanwezige kasgeld in de kassa in relatie met het kassaldo volgens de Z-(dag)rapport;
- geen voorraadadministratie is bijgehouden;
- er geen vastleggingen zijn van weggooi en/of bederf;
- er geen vastleggingen zijn van privéonttrekkingen;
- er geen back-ups zijn gemaakt.
(…)
De administratie is niet bewaard.
(…)
- er geen originele maandoverzichten (verkoopverslag: bruto / netto-omzet op dagniveau)
meer aanwezig zijn. Wel zijn er maandoverzichten als pdf-bestand aanwezig,
waarschijnlijk afkomstig uit een Excelbestand (Excel ook niet meer aanwezig);
- de Z-afslagen / dagrapporten niet worden bewaard / opgeslagen;
- de dagrapporten van de pinautomaten niet bewaard zijn gebleven;
- geen data (afrekensysteem) meer aanwezig zijn van 24 november 2017 tot 26 maart 2018
als gevolg van een crash van de harde schijf van de backofficecomputer.
- Verder blijkt uit de analyse van het afrekensysteem:
- dat in de aanwezige data van het afrekensysteem in alle maanden bonnen zijn
aangetroffen die op een later moment zijn aangepast. De oorspronkelijke bon is niet
meer aanwezig;
- dat in de aanwezige data van het afrekensysteem in alle maanden bonregels zijn
verwijderd. De oorspronkelijke bonregels zijn niet neer aanwezig;
- grote hoeveelheden détailgegevens over het boekjaar 2018 ontbreken;
- details van de transacties waaruit de (dag-)totalen worden berekend niet meer
beschikbaar / niet volledig meer beschikbaar zijn;
- achteraf een groot aantal correcties / verwijderingen is doorgevoerd waarbij een deel van de originele bestanden zijn overschreven en dat een deel van de (records uit de) bestanden die er zouden moeten zijn geweest, zijn verwijderd;
- dat de verhouding contant-pin van de aangepaste bonnen afwijkt (meer pin/minder contant) van de normale - niet aangepaste - bonnen.
(…)
Controle
De administratieve organisatie en interne beheersing (AO/IB) is niet op orde waardoor het niet
mogelijk is om een controle op de volledigheid van de opbrengstverantwoording uit te voeren. Ten aanzien van de jaren 2018 en 2019 (tenzij anders vermeld) geldt dan ook het volgende.
- De details van de transacties waaruit de (dag-)totalen worden berekend zijn niet meer beschikbaar / niet volledig meer beschikbaar. In het afrekensysteem worden bij het vervaardigen van de Z- (dag)rapporten / dagafsluitingen de details per transacties gecomprimeerd en verdicht tot bestanden waarin de totalen per artikel per dag worden getotaliseerd. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat in hoeverre alle in de kassa geregistreerde verkopen in de dagrapporten zijn opgenomen en daarmee zijn verantwoord in de fiscale aangiften.
- Er ontbreken grote hoeveelheden detailgegevens over het boekjaar 2018. Middels de metadata van het DataBase Management Systeem is inzichtelijk gemaakt dat er achteraf een groot aantal correcties / verwijderingen zijn doorgevoerd in het afrekensysteem. Van deze gewijzigde gegevens is de audittrail doorbroken en is de oorspronkelijke positie niet meer beschikbaar. Controle hierop is niet meer mogelijk.
- Belastingplichtige houdt geen voorraadadministratie bij, maakt geen vastleggingen van privéonttrekkingen (boodschappen winkel) of van weggooi en/of bederf. Als gevolg hiervan kan geen goederenbeweging worden opgesteld die gebruikt kan worden om de volledigheid van de inkopen en de daarmee de omzet te controleren.”
2.7.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven in verband met de nog op te leggen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) over het jaar 2018 (lang boekjaar 24 november 2017 tot en met 31 december 2018, de aanslag Vpb 2019 en naheffingsaanslagen omzetbelasting over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 (hierna: de informatiebeschikking)). Het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking heeft de inspecteur met dagtekening 31 mei 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de informatiebeschikking gehandhaafd.
2.8.
De inspecteur heeft aan [naam VOF] vof een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR gegeven in verband de uitspraak op bezwaar die nog gedaan moet worden tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode van 1 juni 2015 tot en met 31 december 2017. De rechtbank heeft die informatiebeschikking vernietigd. De inspecteur heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld (de zaak met nummer 23/1367).

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is gegeven en, zo ja, of het volgens de informatiebeschikking gepleegde verzuim van dien aard is dat het zal kunnen leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de informatiebeschikking. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.0.
Zoals volgt uit de onder 1.6 vermelde verklaring is de uitnodiging voor de zitting bij het hof op 25 februari 2025 in Mijn Rechtspraak geplaatst. Op die dag is een e-mail verstuurd naar het e-mailadres [email adres] met het onderwerp: ‘Nieuw bericht in zaak BK-SHE 23/1363’. Belanghebbende heeft zich aangemeld bij Mijn Rechtspraak en daarbij dit e-mailadres opgegeven. Dit is daarom het e-mailadres waar IVO-rechtspraak de notificaties heen stuurt. Het hof gaat er daarom vanuit dat de e-mail met de notificatie aan het juiste e-mailadres is verstuurd. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. [1]
4.1.
Belanghebbende heeft verzocht om getuigen te horen waaronder de huidige boekhouder. Belanghebbende heeft ter zitting geen getuige(n) meegebracht
.
4.2.
De rechter kan in beginsel volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot het meebrengen of oproepen van een getuige, bijvoorbeeld door de belanghebbende in de uitnodigingsbrief voor het onderzoek ter zitting te wijzen op die mogelijkheid. Op 25 februari 2025 is aan partijen de uitnodiging voor de zitting op 26 juni 2025 verzonden. Deze uitnodiging bevat een zodanige mededeling. Het hof is niet gebleken van omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat aan belanghebbende in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat zij heeft nagelaten een getuige mee te nemen of op te roepen. Het hof ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de in artikel 8:63, lid 3, Awb vermelde bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen nu het horen van deze getuige het hof niet zinvol voorkomt in het kader van de taak die op het hof rust.
Ten aanzien van het geschil
4.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende is gegeven en het gepleegde verzuim van dien aard is dat het zal kunnen leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
“Juridisch kader informatiebeschikking
4.1.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de inspecteur de informatiebeschikking terecht aan belanghebbende heeft gegeven. De rechtbank stelt daartoe het volgende voorop. De informatiebeschikking is gegeven in verband met schending van de administratieverplichting van artikel 52 van de AWR. Dat artikel bepaalt dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
4.2.
Indien niet of niet volledig aan de verplichtingen van 52 van de AWR is voldaan, kan de inspecteur dat bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen (de informatiebeschikking).
Beoordeling van de informatiebeschikking
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking aan haar ten onrechte is gegeven. Daartoe voert zij, kortgezegd, zo begrijpt de rechtbank, allereerst aan dat de inspecteur haar verzoekt tot overlegging van zeer gedetailleerde gegevens. Ook zonder die gegevens is de administratie van belanghebbende voldoende controleerbaar, zodat ten onrechte die gedetailleerde gegevens worden opgevraagd. In dat kader wijst belanghebbende op de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 maart 2021 waarin, aldus belanghebbende, die conclusie is getrokken ten aanzien van pinoverzichten per dag.1 Verder voert belanghebbende aan dat de inspecteur de wel beschikbare kassadata niet op een juiste wijze heeft beoordeeld, en ten onrechte aan die onjuiste conclusies in de procedure vasthoudt. Ook kan de informatiebeschikking niet leiden tot de omkering en verzwaring van de bewijslast.
Tot slot voert belanghebbende aan dat bepaalde andere gegevens niet voorhanden zijn omdat een harde schijf is gecrasht en de voormalig boekhouder stukken, zoals de originele maandoverzichten, niet wenst te verstrekken. Dat kan nog worden aangeleverd en dient de inspecteur te verzoeken aan die boekhouder. Nu de inspecteur daarvan op de hoogte is, gebruikt de inspecteur de informatiebeschikking alleen als een middel om omkering van de bewijslast te bewerkstelligen, terwijl de informatiebeschikking daar niet voor is bedoeld, aldus nog steeds belanghebbende.
4.4.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking terecht is gegeven en als gevolg dient te hebben omkering en verzwaring van de bewijslast. Daartoe voert hij aan dat de administratie van belanghebbende zodanige gebreken vertoont dat een juiste controle niet mogelijk is. Enerzijds wijst de inspecteur daartoe op het feit dat algemene gegevens in de administratie ontbreken, zoals een kasadministratie, voorraadadministratie, en een registratie van privéopnamen. Dat sommige informatie mogelijk teloor is gegaan door een crash van de harde schijf zonder dat belanghebbende op een ander apparaat een back-up had gemaakt is een omstandigheid die in dit geval voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen. Belanghebbende dient er voor te zorgen dat zijn administratie voorhanden is. Hetzelfde heeft te gelden voor gegevens die mogelijk nog bij de voormalig boekhouder liggen. Het niet kunnen overleggen van die gegevens behoort ook tot de risicosfeer van belanghebbende, aldus de inspecteur.
4.5.
Voorts begrijpt de rechtbank dat partijen in deze procedure al duidelijkheid wensen te verkrijgen over de vraag, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een gebrek in de administratie, of dat gebrek omkering en verzwaring van de bewijslast rechtvaardigt. Dit is in het kader van (komende) meeromvattende compromisbesprekingen tussen partijen van belang.
4.6.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende niet betwist dat de vastgestelde ontbrekende stukken (zie 3.5)
(hof: in deze uitspraak opgenomen onder 2.6)er tijdens de controle niet waren. Naar het oordeel van de rechtbank behoren deze stukken tot de administratie en gaat de rechtbank niet mee met het verweer van belanghebbende dat het hier om detailstukken gaat die niet hoeven te worden opgemaakt in een bedrijf van deze omvang. Ook de kassadata (Z-afslagen, dagrapporten), maken onderdeel uit van de administratie en zijn niet zodanig gedetailleerde gegevens dat die, zo begrijpt de rechtbank, mochten worden verwijderd. De inspecteur mocht daarom vaststellen dat deze gegevens ten onrechte niet in de administratie zijn opgenomen. Ook het gestelde dat bepaalde stukken verloren zijn gegaan bij een computercrash, dan wel dat de voormalig boekhouder de stukken heeft maar weigert af te geven - als dat aannemelijk zou zijn - maakt dit niet anders, omdat dergelijke omstandigheden in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende dient te komen.
4.7.
Ook is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zodanige gebreken dat zij de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de administratieplicht is geschonden en is, zoals hiervoor opgenomen. De gestelde omzetten en winst zijn kortgezegd oncontroleerbaar. Ook is de door belanghebbende gestelde overmacht niet aannemelijk geworden. Het gevolg daarvan dient naar het oordeel van de rechtbank de omkering en verzwaring van de bewijslast te zijn.
4.8.
De rechtbank merkt in dit kader op dat de vraag of het niet-nakomen van de wettelijke verplichtingen voor belanghebbende nadelige gevolgen mag hebben, weliswaar in deze procedure aan de orde kan komen, maar ook nogmaals kan worden beoordeeld in een procedure betreffende een belastingaanslag of beschikking die wordt vastgesteld of gegeven nadat deze informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan.2 Aldus hebben partijen op dit punt geen zekerheid, maar wel een indicatie.
4.9.
Zoals besproken ter zitting heeft de inspecteur in de informatiebeschikking vastgesteld dat er meerdere gebreken in de administratie zijn geconstateerd. Eén daarvan betreft de vaststelling: “er zijn geen back-ups gemaakt” (zie 3.5)
(hof: in deze uitspraak opgenomen onder 2.6). De rechtbank heeft ter zitting opgemerkt niet in te zien dat het wel of niet maken van een back-up van de administratie, op zichzelf bezien kan leiden tot een schending van de administratieplicht. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat dit specifieke element geen onderdeel van de gestelde schendingen van de administratieplicht had moeten zijn. De rechtbank merkt op dat dit geen verschil maakt voor de gegevens die belanghebbende had moeten administreren en dat dit enkele punt niet kan leiden tot een gegrond beroep omdat de vaststelling dat niet voldaan is aan de administratieplicht door de inspecteur, op de overige gronden, terecht is. Een gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking ter zake van de administratieplicht van artikel 52 AWR is dan niet mogelijk.3”
Onder vermelding van de volgende voetnoten:
“1. Rechtbank Noord-Holland, 19 maart 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3173.
2. Zie Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR2017:130 r.o. 3.4.1.
3. Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:819, r.o. 2.4.2.”
4.4.
Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. In hoger beroep heeft belanghebbende zich nog op het standpunt gesteld dat aan de informatiebeschikking geen gevolgen kunnen worden verbonden omdat de informatiebeschikking gericht aan belanghebbende dezelfde administratie betreft als de informatiebeschikking die aan [naam VOF] vof is afgegeven en de rechtbank die informatiebeschikking heeft vernietigd (zie 2.8.). Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar enige rechtspraak [2] waarbij in het onderliggend feitencomplex kortgezegd sprake was van het afgeven een tweede identieke informatiebeschikking nadat aan de desbetreffende belastingplichtige een eerdere informatiebeschikking was komen te vervallen, terwijl geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden. De tweede informatiebeschikking kwam in die zaken te vervallen, dan wel werden aan het onherroepelijk worden ervan geen rechtsgevolgen verbonden.
Het hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt omdat in haar geval geen sprake is van een tweede identieke informatiebeschikking nadat een eerder aan haar gegeven informatiebeschikking is komen te vervallen. Voor belanghebbende betreft het een eerste informatiebeschikking. De informatiebeschikking die is gegeven aan [naam VOF] vof betrof een andere belastingplichtige en bovendien ook een ander belastingtijdvak. De situatie van belanghebbende is daarmee een andere dan in de aangehaalde rechtspraak.
4.5.
Belanghebbende heeft verder nog gesteld dat omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege moet blijven omdat (i) het een te grove sanctie is omdat het geen onwil, maar onmacht is; (ii) er sprake is van een positieve wijziging van haar fiscaal gedrag en (iii) sprake is van een détournement de pouvoir situatie.
4.6.
Het hof ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om anders te oordelen. Waarom bij belanghebbende sprake zou zijn van onmacht is het hof zonder verdere toelichting niet duidelijk. Dat er sprake zou zijn van een positieve wijziging van fiscaal gedrag acht het hof niet relevant voor de beantwoording van de vraag of het gepleegde verzuim van dien aard is dat dit zal kunnen leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet nader onderbouwd dat sprake zou zijn van een détournement de pouvoir situatie. De inspecteur heeft weersproken dat er sprake is van détournement de pouvoir. Het hof wijst belanghebbende er in dit kader op dat zij de vraag of de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast terecht is, nogmaals in de hoofdzaak aan de orde kan stellen.
4.7.
Het hof zal geen gelegenheid bieden om alsnog te voldoende aan de genoemde verplichtingen omdat het niet mogelijk is om achteraf alsnog aan de administratieplicht te voldoen nu vaststaat dat geen administratie is bijgehouden op de wijze bedoeld in artikel 52 AWR. [3]
Tussenconclusie
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.10.
De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar het verzoek om vergoeding van de kosten van dat bezwaar afgewezen. Dit verzoek is naar het oordeel van het hof terecht afgewezen, omdat het bestreden besluit niet wordt herroepen wegens een onrechtmatigheid die aan de inspecteur te wijten is.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door C.W.M.M. Verkoijen, voorzitter, J.M. van der Vegt en R.W.G. Rouwers, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers C.W.M.M. Verkoijen
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:158.
2.Rechtbank Den Haag, 13 november 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:15636; Rechtbank Noord-Nederland 26 april 2018, ECLI:NL:RBNNE:2018:1563 welke uitspraak is bevestigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3623.
3.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:822, r.o. 3.4.