1.9.Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden verklaart op 13 juni 2017 het beroep van eiser tegen de eerste informatiebeschikking (zie 1.2.) ontvankelijk. Het Gerechtshof stelt vast dat de eerste informatiebeschikking komt te vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), doordat op 25 april 2015 en 6 mei 2015 de naheffingsaanslagen en navorderingsaanslagen zijn opgelegd, voordat de informatiebeschikking (zie 1.2.) onherroepelijk is geworden.
2. In geschil is het antwoord op de vraag of de (tweede) informatiebeschikking (zie 1.8.) terecht is genomen.
3. Eiser stelt dat verweerder geen informatiebeschikking mag afgeven indien reeds een informatiebeschikking ter zake van dezelfde feiten en omstandigheden is afgegeven. Voorts is eiser van mening dat het voeren van een uitgebreide kasadministratie voor zijn onderneming niet noodzakelijk is, nu hij op jaarbasis slechts een beperkt aantal handelstransacties verricht.
4. Verweerder stelt dat de informatiebeschikking een vrije beschikking is en een bestuursorgaan in beginsel een vrije beschikking mag afgeven als het daartoe aanleiding ziet. Verweerder is van mening dat eiser de administratieplicht van artikel 52 AWR geschonden heeft en daarom een informatiebeschikking mocht worden genomen.
5. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 52a AWR in samenhang met artikel 25, derde lid, AWR kan verweerder een informatiebeschikking opleggen indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49 en 52 AWR.
6. Volgens de Handelingen van de Eerste Kamer van 12 april 2011, EK 24-6-23, heeft de initiatiefneemster mr. I. Dezentjé Hamming-Bleumink van het wetsvoorstel ‘Rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen fiscus’ ter zake van de invoering van het artikel 52a AWR onder andere het volgende opgemerkt:
‘Op de inspecteur rust het initiatief om zo’n beschikking te nemen, dat is de kern van het voorstel. Doet hij dat niet, om welke reden dan ook, dan is de zaak daarmee afgedaan. (…) Komt de inspecteur er later achter bijvoorbeeld bij de aanslagregeling of tijdens bezwaar tegen de aanslag, dat hij bepaalde informatie in retroperspectief toch nodig heeft, dan kan hij zich niet meer op het standpunt stellen dat de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde zijn. Dit geldt ook na de fase van de aanslagregeling bijvoorbeeld als de inspecteur wil navorderen. Dat is terecht. Als de overheid gebruikmaakt van de bevoegdheid om verplichtingen aan burgers op te leggen, is het redelijk dat erop wordt toegezien dat de verplichtingen deugdelijk worden nagekomen.’
7. De rechtbank overweegt dat inmiddels vaststaat dat verweerder op 31 mei 2013 een informatiebeschikking over de jaren 2010 en 2011 heeft afgegeven, welke beschikking van rechtswege is komen te vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR. Verder staat vast dat verweerder in de bezwaarfase tegen de naheffings- en navorderingsaanslagen (zie 1.5.) een tweede identieke informatiebeschikking heeft afgegeven terwijl geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden.
8. De rechtbank overweegt verder dat de Hoge Raad in zijn arrest van 16 januari 2016, nr. 15/01271, ECLI:NL:HR:2016:37 heeft geoordeeld dat de inspecteur in beginsel in de bezwaarfase alsnog een informatiebeschikking mag nemen. De rechtbank overweegt verder dat dit arrest ziet op een situatie waarin verweerder voor het opleggen van de naheffings- en navorderingsaanslagen nog geen informatiebeschikking heeft genomen en na het opleggen van deze aanslagen in de bezwaarfase besluit dit alsnog wel te doen. 9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet de bevoegdheid heeft om een tweede, inhoudelijk identieke, informatiebeschikking te nemen. Door het onherroepelijk worden van de uitspraak van het Gerechtshof (zie 1.9) is de zaak afgedaan. Als verweerder zou zijn toegestaan om in een dergelijke situatie een tweede, inhoudelijk identieke, informatiebeschikking te nemen, zou de bepaling in artikel 52a, derde lid, van de AWR weinig of geen betekenis hebben. Dit artikellid is er immers op gericht de belastingplichtige rechtsbescherming te bieden, en aan welke bescherming in ernstige mate afbreuk zou worden gedaan bij een zodanige herkansingsmogelijkheid voor verweerder. Een dergelijke mogelijkheid acht de rechtbank, mede bezien in het licht van de aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis, dan ook in strijd met doel en strekking van artikel 52a, derde lid van de AWR.
10. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de (tweede), identiek inhoudelijke, informatiebeschikking niet had mogen nemen.
11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).