ECLI:NL:RBDHA:2014:15636

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7254
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot KB Lux rekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2014 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009. De aanslag was gebaseerd op informatie van de Kredietbank Luxembourg (KB Lux) en betrof een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.682 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.101. Eiser had geen vermogensbestanddelen gerapporteerd die betrekking hadden op de KB Lux rekening. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder een informatiebeschikking afgegeven, die van rechtswege verviel toen de aanslag werd opgelegd. Eiser maakte bezwaar tegen de aanslag, maar de inspecteur handhaafde deze. Tijdens de zitting op 2 oktober 2014 werd de zaak behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de tweede informatiebeschikking, die door de inspecteur was afgegeven, geen rechtsgevolgen met zich meebracht. Dit betekende dat de bewijslast niet kon worden omgekeerd op basis van deze beschikking. De rechtbank concludeerde dat eiser de vereiste aangifte had gedaan en dat de aanslag moest worden verminderd met de correctie die door de inspecteur was aangebracht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.682 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.498. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.217, en moest het griffierecht van € 44 worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/7254

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [X], eiser

(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen,[P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 6 februari 2013 aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.682 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.101 (aanslagnummer [Y].
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen
[B]

Overwegingen

Feiten
1. Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (KB Lux). De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [C] met een saldo op 31 januari 1994 van DM 1.836,35 (ƒ 2.057) op een zichtrekening ten name van ‘[D]’. Verweerder heeft eiser als houder van die rekening geïdentificeerd.
2. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een KB Lux rekening.
3. Met dagtekening 14 november 2012 heeft verweerder voor het jaar 2009 een (eerste) informatiebeschikking aan eiser afgegeven. Eiser heeft daartegen tijdig bezwaar gemaakt. Deze informatiebeschikking is op grond van artikel 52a, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van rechtswege vervallen, doordat op
6 februari 2013 de onderhavige aanslag is opgelegd, te weten voordat uitspraak was gedaan op het bezwaar tegen de informatiebeschikking.
4. Bij het opleggen van de aanslag is een correctie van € 12.603 aangebracht in verband met de hiervoor onder 1 genoemde KB Lux rekening. Op 8 februari 2013 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt.
5. Met dagtekening 21 maart 2013 heeft verweerder, in het kader van de behandeling van dit bezwaar tegen de aanslag, een (tweede) informatiebeschikking aan eiser afgegeven. Verweerder heeft daarin geen nieuwe vragen gesteld ten opzichte van de eerste informatiebeschikking.
6. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de tweede informatiebeschikking.
Geschil
7. In geschil is of de KB Lux correctie terecht is aangebracht. Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of de bewijslast dient te worden omgekeerd op grond van artikel 25, derde lid, juncto artikel 27e van de AWR, zoals deze luiden vanaf 1 juli 2011.
8. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.682 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.498.
9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
10. Op grond van artikel 25, derde lid, en artikel 27e, eerste lid, van de AWR zoals deze artikelleden luiden vanaf 1 juli 2011, geldt omkering van de bewijslast onder meer als sprake is van een onherroepelijke informatiebeschikking als bedoeld in art 52a, eerste lid, van de AWR.
11. Artikel 52a van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”

12. Blijkens de Handelingen van de Eerste Kamer van 12 april 2011, EK 24-6-23, heeft de initiatiefneemster mr. I. Dezentjé Hamming-Bleumink van het wetsvoorstel “Rechtsbescherming belastingplichtigen bij controlehandelingen fiscus” ter zake van de invoering van het voormelde artikel 52a onder andere het volgende opgemerkt:

“Op de inspecteur rust het initiatief om zo’n beschikking te nemen, dat is de kern van het voorstel. Doet hij dat niet, om welke reden dan ook, dan is de zaak daarmee afgedaan. (…) Komt de inspecteur er later achter bijvoorbeeld bij de aanslagregeling of tijdens bezwaar tegen de aanslag, dat hij bepaalde informatie in retroperspectief toch nodig heeft, dan kan hij zich niet meer op het standpunt stellen dat de omkering en verzwaring van de bewijslast aan de orde zijn. Dit geldt ook na de fase van de aanslagregeling bijvoorbeeld als de inspecteur wil navorderen. Dat is terecht. Als de overheid gebruikmaakt van de bevoegdheid om verplichtingen aan burgers op te leggen, is het redelijk dat erop wordt toegezien dat de verplichtingen deugdelijk worden nagekomen.”

13. Vaststaat dat verweerder op 14 november 2012 een informatiebeschikking over het jaar 2009 heeft afgegeven, welke beschikking van rechtswege is komen te vervallen op grond van artikel 52a, derde lid, van de AWR. Verder staat vast dat verweerder in de bezwaarfase een tweede informatiebeschikking heeft afgegeven terwijl geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden en in welke beschikking hij geen nieuwe vragen heeft gesteld. Als verweerder zoals door hem is betoogd inderdaad de bevoegdheid zou hebben om dezelfde vragen nogmaals te stellen in de bezwaarfase en bij gebreke aan een in zijn ogen afdoende antwoord hierop een tweede, inhoudelijk identieke, informatiebeschikking zou kunnen vaststellen, zou de bepaling in artikel 52a, derde lid, van de AWR weinig of geen betekenis hebben. Dit artikellid is er immers op gericht de belastingplichtige rechtsbescherming te bieden, en aan welke bescherming in ernstige mate afbreuk zou worden gedaan bij een zodanige herkansingsmogelijkheid voor verweerder. Een dergelijke mogelijkheid acht de rechtbank, mede bezien in het licht van de aangehaalde passage uit de parlementaire geschiedenis, dan ook in strijd met doel en strekking van artikel 52a, derde lid, van de AWR. Verweerders betoog in dezen faalt derhalve.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, verbindt de rechtbank geen rechtsgevolgen aan de tweede informatiebeschikking. Dit houdt in dat de bewijslast niet op grond van deze informatiebeschikking kan worden omgekeerd.
15. Verweerder heeft ter zitting voorts het standpunt ingenomen dat eiser de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank ziet geen aanleiding daarvan af te wijken. Dit leidt tot de conclusie dat de bewijslast niet kan worden omgekeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslag in dat geval moet worden verminderd met de door verweerder aangebrachte correctie.
16. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 243, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2009 tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.682 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.498;
- vermindert dienovereenkomstig de beschikking heffingsrente;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.217;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. dr. N. Djebali en
mr. J.P.F. Slijpen, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.
griffier voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.